21Mijn zoon, streef naar bedachtzaamheid en tact,
verlies die nooit uit het oog.
22Ze zullen een bron van leven voor je zijn,
een sieraad om je hals.
23Je zult veilig je weg kunnen gaan,
nergens zul je struikelen.
24Je hoeft niet bang te zijn wanneer je slapen gaat,
je slaap zal vredig zijn.
25En wees niet bang voor plotseling onheil,
voor de rampspoed die goddelozen overkomt.
26Je kunt vertrouwen op de HEER,
Hij beschermt je tegen hinderlagen.
27Onthoud een ander niet waarop hij recht heeft,
terwijl je het hem geven kunt.
28Zeg nooit tegen je medemens:
‘Ga weg, kom morgen maar terug,’
terwijl je hebt wat je hem schuldig bent.
29Behandel hem niet zo schandalig
terwijl hij zijn vertrouwen in je heeft gesteld.
30Maak geen ruzie met iemand
die je geen kwaad berokkend heeft.
31Wees niet jaloers op iemand die geweld gebruikt,
volg hem beslist niet na,
32want de HEER verafschuwt wie dat dwaalspoor gaat,
maar wie rechtschapen is geeft Hij zijn vertrouwen.
33De HEER vervloekt het huis van goddelozen,
maar de woning van rechtvaardigen zegent Hij.
34Met spotters drijft Hij de spot,
maar verdrukten schenkt Hij zijn gunst.
35Wijzen verwerven eer,
dwazen torsen schande.