12De HEER richtte zich tot mij: 13‘Stel, mensenkind, dat een heel land tegen Mij zondigt door Mij ontrouw te worden en dat Ik mijn hand tegen dat land ophef, de broodvoorraad vernietig zodat het volk honger lijdt, en dat Ik mens en dier uitroei, 14en stel dat de volgende drie mannen in dat land wonen: Noach, Daniël en Job, dan zullen zij met hun rechtvaardigheid alleen zichzelf redden – spreekt God, de HEER. 15Stel dat Ik wilde dieren in dat land laat rondwaren, zodat het ontvolkt raakt en een woestenij wordt waar uit angst voor die dieren niemand doorheen durft te trekken, 16en die drie mannen wonen daar, dan geldt, zo waar Ik leef, het volgende – spreekt God, de HEER: zelfs hun zonen en dochters kunnen ze niet redden, alleen zijzelf worden gered, en het land wordt een woestenij. 17Of als Ik dat land ten prooi geef aan geweld en zeg dat er een zwaard in dat land moet rondgaan om mens en dier uit te roeien, 18en die drie mannen wonen daar, dan geldt, zo waar Ik leef, het volgende – spreekt God, de HEER: zelfs hun zonen en dochters kunnen ze niet redden, alleen zijzelf worden gered. 19Of Ik stuur in mijn dodelijke woede de pest naar dat land om mens en dier uit te roeien, 20en Noach, Daniël en Job wonen daar, dan geldt, zo waar Ik leef, het volgende – spreekt God, de HEER: niet één zoon of dochter zullen ze kunnen redden, hun rechtvaardigheid redt alleen henzelf. 21Dit zegt God, de HEER: Dit alles geldt des te meer nu Ik mijn vier zwaarste straffen – het zwaard, de honger, de wilde dieren en de pest – op Jeruzalem loslaat om er mens en dier uit te roeien! 22Toch zullen er mensen zijn die daaraan ontkomen: er zullen zonen en dochters uit de stad worden weggevoerd en naar jullie toe komen. Wanneer jullie zien wat zij hebben gedaan, zullen jullie je kunnen verzoenen met het lot dat Jeruzalem heeft getroffen en begrijpen waarom Ik de stad heb gestraft. 23Wanneer jullie hun misdaden zien zal dat jullie troosten, omdat jullie dan zullen begrijpen dat Ik alles wat Ik met de stad heb gedaan, niet zonder reden heb gedaan – zo spreekt God, de HEER.’