Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 65 / Lev. 1-2, Ps. 119:1-32

Bijbeltekst(en)

Brandoffer, graanoffer en vredeoffer

1De HEER riep Mozes en zei vanuit de ontmoetingstent tegen hem: 2‘Zeg tegen de Israëlieten: “Als iemand van jullie de HEER een offer uit de veestapel wil aanbieden, moet dat een rund, een schaap of een geit zijn.

3Wie een brandoffer wil aanbieden en daarvoor een rund neemt, moet een mannelijk dier nemen zonder enig gebrek. Hij moet het naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, waar de HEER het zal aanvaarden. 4Hij moet zijn hand op de kop van het offerdier leggen, dan zal zijn offer worden aanvaard als verzoening. 5Hij moet de stier slachten ten overstaan van de HEER, en de priesters, de zonen van Aäron, moeten het bloed naar het altaar brengen dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat en het tegen de zijkanten ervan gieten. 6Het offerdier moet worden gevild en in stukken gesneden, 7en de zonen van Aäron, de priester, moeten een vuur op het altaar aansteken en er hout op leggen. 8De priesters moeten de stukken vlees van het offerdier met de kop en het vet op het houtvuur op het altaar leggen. 9De ingewanden en de poten van het offerdier moeten met water gewassen worden, en de priester moet alles op het altaar verbranden. Zo is het geschikt als brandoffer, als geurige gave die de HEER behaagt.

10Wie een schaap of geit als brandoffer aanbiedt, moet een mannelijk dier nemen zonder enig gebrek. 11Hij moet het slachten aan de noordkant van het altaar, ten overstaan van de HEER, en de priesters, de zonen van Aäron, moeten het bloed tegen de zijkanten van het altaar gieten. 12Het dier moet in stukken worden gesneden, en de priester moet de stukken vlees met de kop en het vet op het houtvuur op het altaar leggen. 13De poten en de ingewanden moeten met water gewassen worden, en de priester moet alles naar het altaar brengen en het daarop verbranden. Zo is het geschikt als brandoffer, als geurige gave die de HEER behaagt.

14Wie een vogel als brandoffer aan de HEER aanbiedt, moet een tortelduif of een jonge gewone duif nemen. 15De priester moet het offer naar het altaar brengen, het dier de kop afknijpen en die op het altaar verbranden. Het bloed laat hij uitlekken langs de zijkant van het altaar. 16Hij moet de krop met inhoud verwijderen en weggooien op de ashoop, aan de oostkant van het altaar. 17Daarna scheurt hij de vleugels in, zonder ze los te trekken, en verbrandt hij de vogel op het houtvuur op het altaar. Zo is het geschikt als brandoffer, als geurige gave die de HEER behaagt.

1Wanneer iemand een graanoffer aan de HEER aanbiedt, moet hij tarwebloem nemen. Hij moet er olijfolie over gieten en er wierook op leggen. 2Hij moet het offer naar de priesters, de zonen van Aäron, brengen. De priester neemt een handvol van de bloem en de olie, samen met alle wierook, en verbrandt dit als teken voor de hele offergave op het altaar, als een geurige gave die de HEER behaagt. 3Wat er van het graanoffer overblijft, is bestemd voor Aäron en zijn zonen; als deel van de offergaven voor de HEER is dat allerheiligst.

4Voor een graanoffer dat in de oven wordt gebakken, moet tarwebloem worden gebruikt; de offergave mag bestaan uit dikke ongedesemde broden, met olijfolie bereid, of dunne ongedesemde broden, met olijfolie bestreken. 5Een graanoffer dat op de bakplaat wordt bereid, moet bestaan uit tarwebloem vermengd met olijfolie; het deeg moet ongedesemd zijn. 6Het baksel wordt in stukken gebroken en overgoten met olie; dan is het geschikt als graanoffer. 7Voor een graanoffer dat in een kookpan wordt klaargemaakt, moeten tarwebloem en olijfolie gebruikt worden. 8Een graanoffer dat uit deze bestanddelen bereid is, mag aan de HEER worden aangeboden. Het moet aan de priester worden gegeven, die het naar het altaar brengt. 9De priester moet een deel van het graanoffer als teken voor de hele offergave op het altaar verbranden, als een geurige gave die de HEER behaagt. 10Wat er van het graanoffer overblijft, is bestemd voor Aäron en zijn zonen; als deel van de offergaven voor de HEER is dat allerheiligst.

11Geen enkel graanoffer dat de HEER wordt aangeboden, mag gedesemd zijn. Gedesemd brood en vruchtenstroop mogen niet als offergave voor de HEER verbrand worden. 12Het mag wel bij de opbrengst van de nieuwe oogst aan de HEER worden aangeboden, maar niet als geurige gave op het altaar worden verbrand. 13Aan elk graanoffer moet zout worden toegevoegd: het zout, als teken voor het verbond met jullie God, mag bij het graanoffer niet ontbreken. Ook aan de andere offers moet zout worden toegevoegd.

14Wanneer jullie een graanoffer uit de eerste opbrengst van de nieuwe oogst aan de HEER aanbieden, moeten jullie gries van geroosterd vers graan nemen, 15er olijfolie over gieten en er wierook op leggen; dan is het geschikt als graanoffer. 16De priester moet een deel van het graan en de olie en al de wierook verbranden als teken voor de hele offergave voor de HEER.

Leviticus 1-2NBV21Open in de Bijbel

1Gelukkig wie de volmaakte weg gaan

en leven naar de wet van de HEER,

2gelukkig wie zijn richtlijnen volgen,

Hem zoeken met heel hun hart.

3Zij bedrijven geen onrecht,

maar gaan de wegen die Hij wijst.

4Uw regels hebt U gegeven

opdat wij ons eraan houden.

5Laat toch mijn wegen recht zijn,

ik wil mij houden aan uw wetten.

6Ik zal nooit beschaamd staan

als ik uw geboden in acht neem.

7Ik zal U loven met een oprecht hart

als ik uw rechtvaardige voorschriften leer.

8Ik zal mij houden aan uw wetten –

verlaat mij dan niet voorgoed.

*

9Hoe kan wie jong is zuiver leven?

Door zich te houden aan uw woord.

10Met heel mijn hart heb ik U gezocht,

laat mij niet afdwalen van uw geboden.

11Uw belofte heb ik in mijn hart geborgen,

zo zal ik niet tegen U zondigen.

12Geprezen bent U, HEER,

onderwijs mij in uw wetten.

13Mijn lippen hebben uitgesproken

wat uw mond ons voorschreef.

14Leven naar uw richtlijnen geeft mij vreugde,

meer vreugde dan rijkdom en overvloed.

15Uw regels wil ik overdenken,

het oog op uw paden gericht.

16Ik verheug mij in uw wetten,

uw woord zal ik niet vergeten.

*

17Zie om naar uw dienaar – dan zal ik leven

en mij houden aan uw woord.

18Neem de sluier van mijn ogen – dan zal ik zien

hoe wonderlijk mooi uw wet is.

19Ik ben een vreemdeling op aarde,

verberg uw geboden niet voor mij.

20Mijn ziel kwijnt weg van verlangen

naar uw voorschriften, dag en nacht.

21U zult de hoogmoedigen straffen,

de vervloekten, die afdwalen van uw geboden.

22Neem spot en verachting van mij weg,

want ik heb uw richtlijnen gevolgd.

23Al spannen machtigen tegen mij samen,

uw dienaar blijft uw wetten overdenken.

24Uw richtlijnen verheugen mij,

ze geven mij goede raad.

*

25Mijn ziel ligt neergedrukt in het stof,

laat mij leven zoals U hebt beloofd.

26Leg ik U mijn wegen voor, dan antwoordt U.

Onderwijs mij in uw wetten.

27Leer mij de weg van uw regels begrijpen,

en ik zal uw wonderen overdenken.

28Mijn ziel schreit van verdriet,

richt mij op zoals U hebt beloofd.

29Houd mij ver van bedrieglijke wegen

en leer mij genadig uw wet.

30Ik heb de betrouwbare weg gekozen,

met uw voorschriften voor ogen.

31Ik druk uw richtlijnen aan mijn hart,

HEER, maak mij niet beschaamd.

32Ik zal voortgaan op de weg van uw geboden,

want U geeft mij ruimte.

*

Psalmen 119:1-32NBV21Open in de Bijbel

Vandaag beginnen we in het Bijbelboek Leviticus. Lees hier een inleiding op dit Bijbelboek

Leviticus is geen erg toegankelijk boek: het staat vol met regels die ver van ons af staan. Juist daarom lees je ernaast steeds stukjes van Psalm 119, een psalm waarin de schrijver maar niet kan stoppen zijn enthousiasme voor Gods wetten te bezingen. Dat is misschien tegenstrijdig, maar ook weer niet: voor de schrijver staan de wetten voor een wereld waarin alles geordend is zoals God dat wil, en dat is best een aantrekkelijke gedachte, toch?

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons