Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 364 / Op. 15-16

Bijbeltekst(en)

De zeven offerschalen

1Ik zag in de hemel opnieuw een indrukwekkend, wonderbaarlijk teken: het waren zeven engelen met de zeven laatste plagen, waarmee aan Gods woede een einde komt. 2Toen zag ik iets als een zee van glas, vermengd met vuur. Op de glazen zee stonden zij die het beest, zijn beeld en het getal van zijn naam hadden overwonnen. Ze hadden lieren om daarop te spelen voor God. 3Ze zongen het lied van Gods dienaar Mozes en het lied van het lam:

‘Groot en wonderbaarlijk zijn uw werken, Heer, onze God, Almachtige,

rechtvaardig en betrouwbaar is uw bestuur, vorst van de volken.

4Wie zou U, Heer, niet vereren, uw naam niet prijzen?

Want U alleen bent heilig.

Alle volken zullen komen en zich voor U neerwerpen,

want uw rechtvaardige daden zijn geopenbaard.’

5Hierna zag ik de hemelse tempel, de verbondstent, opengaan. 6De zeven engelen met de zeven plagen kwamen naar buiten, in stralende kleren van zuiver linnen en met een gouden band om hun borst. 7Toen gaf een van de vier wezens aan alle zeven engelen een gouden offerschaal, vol met de woede van de God die leeft tot in eeuwigheid. 8Gods majesteit en kracht vulden de tempel met rook. Niemand kon de tempel binnengaan voordat aan de zeven plagen van de zeven engelen een einde was gekomen.

1Toen hoorde ik een luide stem uit de tempel komen die tegen de zeven engelen zei: ‘Ga nu! Giet de zeven offerschalen met Gods woede leeg op de aarde!’ 2De eerste engel ging weg en goot zijn offerschaal leeg over de aarde. Alle mensen die het merkteken van het beest droegen en zijn beeld aanbaden, kregen kwaadaardige en pijnlijke zweren. 3De tweede engel goot zijn offerschaal leeg over de zee. Het water werd bloed, als het bloed van een dode, en alle wezens die in zee leefden kwamen om. 4De derde engel goot zijn offerschaal leeg over rivieren en waterbronnen, en het water werd bloed. 5Ik hoorde de engel van al het water zeggen: ‘Rechtvaardig bent U, de Heilige, die is en die was, omdat U op deze manier straft. 6Bloed van heiligen en profeten hebben zij vergoten, en bloed laat U hen drinken. Ze hebben het verdiend.’ 7Ik hoorde het altaar antwoorden: ‘Ja, Heer, onze God, Almachtige, uw oordelen zijn betrouwbaar en rechtvaardig.’ 8De vierde engel goot zijn offerschaal leeg over de zon, waardoor ze de mensen kon verbranden met haar vuur. 9De grote hitte verzengde de mensen en ze lasterden de naam van God, die macht heeft over deze plagen. Ze kwamen niet tot inkeer en bewezen Hem geen eer. 10De vijfde engel goot zijn offerschaal leeg over de troon van het beest. Zijn rijk werd in duisternis gehuld. De mensen beten op hun tong van de pijn. 11Ze lasterden de God van de hemel, vanwege hun pijn en hun zweren, en ze keerden zich niet af van hun wandaden. 12De zesde engel goot zijn offerschaal leeg over de grote rivier de Eufraat. De rivier viel droog en maakte de weg vrij voor de koningen uit het oosten. 13Toen zag ik dat uit de bek van de draak, uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten tevoorschijn kwamen in de vorm van kikkers. 14Dat zijn demonische geesten die tekenen verrichten en eropuit gaan om alle koningen op aarde bijeen te brengen voor de strijd op de grote dag van de almachtige God.

15‘Ik kom onverwacht als een dief!’ Gelukkig is wie wakker blijft en zijn kleren aanhoudt: hij hoeft niet naakt rond te lopen en zich voor iedereen te schamen.

16Ze brachten hen bijeen op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon heet. 17De zevende engel goot zijn offerschaal leeg over de lucht. Toen klonk er uit de tempel een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Het is voorbij!’ 18Er volgden bliksemschichten en groot geraas en donderslagen. Er kwam een zware aardbeving, zo zwaar als nog niet was voorgekomen sinds er mensen op aarde waren; verschrikkelijk was die aardbeving. 19De grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden van alle volken werden verwoest. Het grote Babylon moest het ontgelden: God gaf het de beker met de wijn van zijn hevige woede. 20Alle eilanden verdwenen in het niets en van de bergen was geen spoor meer te vinden. 21Uit de hemel vielen loodzware hagelstenen op de mensen, en de mensen lasterden God vanwege de plaag van die hagel, want het was een vreselijke plaag.

Openbaring 15-16NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons