Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 214 / Hos. 8-9, Ps. 1

Bijbeltekst(en)

Wie wind zaait zal storm oogsten

1Zet de ramshoorn aan je mond! Gieren cirkelen boven het volk van de HEER, want het heeft het verbond met Mij geschonden en is in opstand gekomen tegen mijn wet. 2Hoor ze roepen: ‘O God, U bent toch de onze? Wij zijn uw Israël!’ 3Maar de Israëlieten wijzen af wat goed is, en daarom zal de vijand hen achtervolgen.

4Ze hebben een koning aangesteld, maar buiten Mij om, leiders gekozen zonder Mij erin te kennen. Van hun zilver en goud hebben ze godenbeelden gemaakt, tot hun eigen ondergang. 5Je stierkalf wijst je af, Samaria! En ook Ik ben woedend op je: zul je dan nooit tot zuiverheid in staat zijn? 6Dat kalf komt gewoon uit Israël, het is gemaakt door een ambachtsman, een god is het niet! Nee, het kalf van Samaria zal verpulverd worden. 7Want wie wind zaait zal storm oogsten. Het zaad brengt geen koren voort, en als het al vrucht draagt dan geeft het geen meel, en als het al meel geeft dan wordt het door vreemden verslonden.

8Israël wordt verslonden; door de andere volken wordt het beschouwd als een gebroken kruik waar niemand meer naar omkijkt, 9omdat het zijn toevlucht gezocht heeft bij Assyrië. Een wilde ezel houdt zich afgezonderd, maar het volk van Efraïm loopt met zijn liefde te koop. 10Maar ook al zouden ze van de andere volken slechts liefde ontvangen, voor Mij is nu de maat vol. Ze krimpen al ineen onder de druk van de machtige koning van Assyrië.

11Hoeveel altaren heeft Efraïm niet gebouwd – maar om te zondigen! Altaren die dienen om te zondigen! 12Al schrijf Ik mijn wet in tienduizendvoud, die is voor hen als van een vreemde. 13Ze brengen Mij offers om zelf het vlees te eten. Daarom schept de HEER geen behagen meer in hen. Hij zal nu hun wandaden in rekening brengen en hun zonden bestraffen: ze gaan terug naar Egypte! 14Israël is zijn maker vergeten; Israël heeft paleizen gebouwd en Juda talrijke vestingsteden. Daarom zal Ik hun steden in vlammen doen opgaan; vuur zal hun burchten verteren.

Terug naar Egypte

1Wees maar niet zo vrolijk, Israël, houd ermee op zo te jubelen als de andere volken: in overspel heb je je God verlaten; je was altijd uit op hoerenloon, overal waar graan werd gedorst. 2Dorsvloer en perskuip zullen hun niet langer gunstig gezind zijn, de wijnoogst zal hen teleurstellen. 3Ze blijven niet in het land van de HEER: Efraïm zal terugkeren naar Egypte, onrein voedsel eten in Assyrië. 4Ze zullen de HEER geen wijnoffers brengen, Hem met hun vredeoffers niet behagen. Hun voedsel is als brood in een sterfhuis: wie ervan eet wordt onrein. Het stilt alleen nog maar hun honger, het komt het huis van de HEER niet in. 5Wat moeten jullie dan nog op hoogtijdagen of op feestdagen ter ere van de HEER? 6En degenen die de ondergang ontlopen, vinden onderdak in Egypte: graven genoeg daar in Memfis, voor hen en hun kostbare zilver. Dorens en distels zullen hen en hun huizen overwoekeren.

7Het is tijd voor de afrekening, de tijd van de vergelding is daar, laat Israël dat beseffen! Jullie zeggen: ‘Die profeet is gek! Die ziener heeft zijn verstand verloren!’ Ja, dankzij al jullie zonden en vijandigheid. 8De profeet die in dienst van God waakt over Efraïm, vindt op al zijn wegen hinderlagen en stuit tot in het huis van zijn God op vijandigheid. 9Ze zijn diep gezonken, zoals destijds in Gibea. Nu zal de HEER hun wandaden in rekening brengen en hun zonden bestraffen.

Gods oordeel over Israëls ontrouw

10Als druiven in de woestijn, zo vond Ik Israël,

jullie voorouders ontdekte Ik als vroege vijgen,

eerstelingen van de vijgenboom.

Maar zij – zodra ze in Baäl-Peor waren

wijdden ze zich aan de god van de schande.

Ze werden even weerzinwekkend als het voorwerp van hun liefde.

11Efraïms luister vervliegt, verdwijnt als een vogel:

er wordt geen kind meer geboren,

er is geen zwangerschap meer, geen bevruchting.

12En ook al brengen zij hun kinderen groot,

Ik laat geen daarvan volwassen worden.

Groot onheil is hun deel wanneer Ik van hen wijk.

13Efraïm, in mijn ogen ooit een jonge palm, geplant in een oase,

Efraïm moet nu zijn kinderen aan moordenaars toevertrouwen.

14– Ach HEER, geef hun toch ... ja, wat te geven ...?

Geef hun een onvruchtbare schoot en verdroogde borsten. –

15In Gilgal bleek Mij hun slechtheid, van toen af ging Ik hen haten.

Om hun wangedrag verjaag Ik hen uit mijn huis.

Ik geef hun mijn liefde niet meer, al hun leiders zijn opstandig.

16Geveld is Efraïm: zijn wortels verdroogd, een boom zonder vrucht.

Ook al brengen zij kinderen voort,

het kostbaarste uit hun schoot, Ik breng het om.

17– Mijn God zal hen verwerpen

want zij hebben niet naar Hem geluisterd.

Zij zullen dolen onder vreemde volken. –

Hosea 8-9NBV21Open in de Bijbel

Eerste boek

1Gelukkig de mens

die niet meegaat met wie kwaad doen,

die de weg van zondaars niet betreedt,

bij spotters niet aan tafel zit,

2maar vreugde vindt in de wet van de HEER

en zich verdiept in zijn wet, dag en nacht.

3Hij zal zijn als een boom,

geplant aan stromend water.

Op tijd draagt hij vrucht,

zijn bladeren verdorren niet.

Alles wat hij doet komt tot bloei.

4Zo niet de wettelozen!

Zij zijn als kaf

dat verwaait in de wind.

5Wettelozen houden niet stand waar recht heerst,

zondaars niet in de kring van de rechtvaardigen.

6De HEER beschermt de weg van de rechtvaardigen,

de weg van de wettelozen loopt dood.

Psalmen 1NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons