Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 152 / Recht. 17-18, Spr. 27

Bijbeltekst(en)

De Danieten en het godenbeeld van Micha

1In het bergland van Efraïm leefde een man die Micha heette. 2Op zekere dag zei hij tegen zijn moeder: ‘Laatst is er toch elfhonderd sjekel zilver van u gestolen? U hebt toen in mijn bijzijn een vloek uitgesproken. Dat geld heb ik, ik heb het gestolen.’ ‘Moge de HEER je zegenen, mijn zoon,’ antwoordde zijn moeder. 3Hij gaf de elfhonderd sjekel zilver aan haar terug, maar zij zei: ‘Ter wille van mijn zoon wijd ik mijn zilver aan de HEER om er een beeld mee te laten beslaan. Hier heb je het geld terug.’ 4Maar hij gaf het weer aan zijn moeder en zij bracht tweehonderd sjekel naar de zilversmid, die er een houten beeld mee besloeg dat in Micha’s huis kwam te staan. 5Micha had namelijk voor zichzelf een heiligdom ingericht. Hij had een priestergewaad en verschillende godenbeeldjes laten maken en een van zijn zonen als priester aangesteld. 6In die tijd was er geen koning in Israël; iedereen deed wat goed was in zijn eigen ogen.

7Nu was er een jonge Leviet die verblijf hield in het stamgebied van Juda en in Betlehem woonde. 8Op zekere dag vertrok hij uit Betlehem om een andere verblijfplaats te zoeken. Zijn weg voerde hem door het bergland van Efraïm, langs het huis van Micha. 9‘Waar komt u vandaan?’ vroeg Micha, en de Leviet antwoordde: ‘Ik ben een Leviet. Ik heb een tijdlang in Betlehem in Juda gewoond en nu zoek ik elders onderdak.’ 10Toen zei Micha: ‘Kom dan bij mij wonen. Als u mijn raadgever en priester wilt worden, zal ik u tien sjekel zilver per jaar betalen en u van kleding en levensmiddelen voorzien.’ Na enige aarzeling 11besloot de Leviet bij Micha te blijven. Micha behandelde hem als een eigen zoon 12en stelde hem als priester aan. Zo kwam de Leviet bij Micha in huis terecht. 13Micha dacht bij zichzelf: Nu ik een Leviet als priester in dienst heb, ben ik ervan verzekerd dat ik van de HEER niets dan goeds te verwachten heb.

1Er was in die tijd geen koning in Israël. De stam Dan was nog steeds op zoek naar een gebied om zich blijvend te vestigen, want het was de enige stam van Israël waaraan nog geen grondgebied was toegevallen. 2Vanuit hun verblijfplaats tussen Sora en Estaol hadden ze vijf van hun dapperste mannen eropuit gestuurd met de opdracht het land grondig te verkennen. Onderweg kwamen ze door het bergland van Efraïm, waar ze bij het huis van Micha overnachtten. 3Daar viel hun het accent van de jonge Leviet op. Ze gingen naar hem toe en vroegen hem: ‘Hoe bent u hier zo terechtgekomen? Wie heeft u hierheen gehaald en wat doet u hier?’ 4Hij vertelde hun van Micha’s aanbod. ‘Hij heeft me in dienst genomen,’ zei hij, ‘en nu ben ik zijn priester.’ 5Toen vroegen de Danieten: ‘Wilt u dan God voor ons raadplegen en Hem vragen of onze tocht iets zal opleveren?’ 6‘Ga gerust verder,’ antwoordde de priester. ‘Uw onderneming is de HEER welgevallig.’

7De vijf mannen trokken verder, tot ze in Laïs kwamen. Ze zagen dat de bevolking daar een even rustig en onbezorgd leven leidde als de inwoners van Sidon. Ze hadden van niemand iets te vrezen want ze werden door niemand bedreigd, maar aan de andere kant hadden ze ook geen enkele bondgenoot. Sidon was ver weg. 8Toen de verkenners terugkwamen bij hun stamgenoten, vroegen die hun: ‘En, hoe is het jullie vergaan?’ 9‘Laten we meteen ten strijde trekken,’ antwoordden ze. ‘We hebben een gebied gevonden dat bijzonder geschikt is, dus waar zouden jullie op wachten? Treuzel niet maar ga erheen en neem het in bezit. 10Jullie zullen er een volk aantreffen dat op geen gevaar bedacht is. Het kan niet anders of God zal jullie dat uitgestrekte gebied, waar werkelijk aan niets gebrek is, in handen geven.’

11Hierop vertrokken de Danieten uit hun verblijfplaats tussen Sora en Estaol. Het leger bestond uit zeshonderd gewapende mannen. 12Ze gingen op weg en sloegen hun kamp op bij Kirjat-Jearim in Juda. Daarom wordt die plek sindsdien Machane-Dan genoemd. Het ligt iets ten westen van Kirjat-Jearim. 13Van daar trokken ze verder door het bergland van Efraïm en zo kwamen ze in de buurt van Micha’s huis. 14Toen vertelden de vijf die het gebied verkend hadden aan hun stamgenoten dat zich in een van die vertrekken een priestergewaad en godenbeeldjes bevonden, en ook een zilveren beeld. ‘Jullie weten dus wat je te doen staat,’ zeiden ze. 15Ze sloegen de weg naar het huis van Micha in, waar de jonge Leviet woonde, en begroetten hem hartelijk. 16Terwijl de zeshonderd gewapende Danieten postvatten bij de toegangspoort, 17liepen de vijf verkenners door. Ze drongen het huis binnen en namen het priestergewaad en de godenbeeldjes mee, en ook het beeld met het zilverbeslag. De priester stond dus met de zeshonderd gewapende mannen bij de toegangspoort, 18terwijl de vijf het huis van Micha binnengingen en het beeld met het zilverbeslag, het priestergewaad en de godenbeeldjes meenamen. ‘Wat moet dat daar?’ riep de priester. 19‘Stil,’ antwoordden ze. ‘Zeg niets, maar ga met ons mee en word onze raadgever en priester. U kunt toch beter priester zijn voor een hele stam in Israël dan voor het huishouden van één man?’ 20Daar stemde de priester van harte mee in. Hij nam zelf het priestergewaad, de godenbeeldjes en het zilveren beeld en sloot zich bij hen aan. 21De Danieten vervolgden hun tocht; de vrouwen en kinderen lieten ze vooropgaan, samen met het vee en hun andere bezittingen. 22Ze waren al een flink eind op weg, toen de inderhaast bij elkaar geroepen knechten die bij Micha woonden hen achteropkwamen 23en tegen hen begonnen te schreeuwen. De Danieten draaiden zich om en vroegen aan Micha: ‘Wat is er aan de hand? Waarom hebt u al die mensen op de been gebracht?’ 24‘U hebt de goden gestolen die ik heb laten maken,’ antwoordde Micha. ‘Ook mijn priester hebt u meegenomen. Niets heb ik meer over! Hoe kunt u dan nog vragen wat er aan de hand is?’ 25Maar de Danieten antwoordden: ‘U kunt maar beter niet zo’n grote mond tegen ons opzetten, want wanneer deze heetgebakerde mannen zich op u storten, is het met u en uw mensen gedaan.’ 26Hierop vervolgden de Danieten hun weg. En Micha, die inzag dat hij toch niets tegen hen kon beginnen, keerde terug naar huis.

27Zo kwamen de Danieten met de beelden die Micha had laten maken en de priester die bij hem in dienst was geweest, bij Laïs aan. Ze overvielen de inwoners, die een rustig leven leidden en zich van geen gevaar bewust waren, doodden ze allemaal en staken de stad in brand. 28Er was niemand die de bevolking van Laïs te hulp kwam, want Sidon lag ver weg en ze hadden geen enkele bondgenoot. Daarna herbouwden de Danieten de stad, die in de vallei van Bet-Rechob lag, en gingen er wonen. 29Ze noemden hun stad Dan, naar hun stamvader, een van de zonen van Israël; voordien heette die stad Laïs. 30Ze gaven er het zilveren godenbeeld een plaats, en Jonatan, die een zoon was van Gersom, de zoon van Mozes, werd hun priester. Na hem bleven zijn nakomelingen bij de Danieten het priesterambt vervullen, totdat de bevolking werd weggevoerd. 31Zolang het heiligdom van God in Silo bestond, bleef het godenbeeld dat Micha had laten maken bij de Danieten.

Rechters 17-18NBV21Open in de Bijbel

1Juich niet over de dag van morgen,

je weet niet wat hij brengen zal.

2Laat een ander je prijzen, doe het niet zelf,

laat het over aan een vreemde, zie er zelf van af.

3Een steen is zwaar, het zand is een last,

zwaarder dan beide drukt de ergernis over een dwaas.

4Woede is wreed, razernij is als een stortvloed,

maar wie is tegen jaloezie bestand?

5Beter dat je openlijk terechtgewezen wordt

dan dat je uit liefde wordt gespaard.

6Het verwijt van een vriend is oprecht,

de kus van een vijand al te hartelijk.

7Wie genoeg te eten heeft, versmaadt de zoetste honing,

voor wie honger heeft is al het bittere zoet.

8Een man die wegvlucht van zijn huis

is als een vogel die zijn nest ontvlucht.

9De geur van balsem en wierook maakt gelukkig,

maar zoeter voor het hart is ware vriendschap.

10Houd een vriend in ere, ook die van je vader,

ga niet naar je broer als je problemen hebt;

een vriend in de buurt is beter dan een broer ver weg.

11Mijn zoon, wees wijs, dan geef je mij vreugde,

en heb ik een weerwoord voor wie mij beschimpt.

12Wie verstandig is, ziet het gevaar en hoedt zich ervoor,

wie onnozel is, gaat het tegemoet en zal daarvoor boeten.

13Als iemand borg wil staan voor een vreemde,

kun je gerust zijn mantel nemen

en die verpanden aan een afgedwaalde vrouw.

14Wie zijn buurman ’s ochtends luid begroet

wekt de indruk dat hij hem vervloeken wil.

15Als een dak dat altijd lekt wanneer het regent,

zo is een vrouw die steeds weer ruzie zoekt.

16Wie haar in toom probeert te houden

is als iemand die de wind wil vangen

of olie denkt te grijpen.

17Zoals men ijzer scherpt met ijzer,

zo scherpt een mens zijn medemens.

18Wie een vijgenboom met zorg omringt, zal zijn vruchten eten,

wie zorg heeft voor zijn heer, wordt door hem gerespecteerd.

19Zoals water het gezicht weerspiegelt,

zo weerspiegelt het hart de mens.

20De afgrond van het dodenrijk raakt nooit verzadigd,

en ook de ogen van een mens krijgen nooit genoeg.

21De smeltkroes toetst het zilver, de oven toetst het goud,

de toets voor een mens is zijn faam.

22Al leg je een dwaas in een vijzel

en stamp je hem tussen de graankorrels fijn,

zijn dwaasheid stamp je er niet uit.

23Weet hoe het met je schapen en geiten gaat,

zorg goed voor je kudde.

24Er is niet altijd overvloed,

en ook een kroon gaat niet altijd over op het volgende geslacht.

25Als het eerste gras gemaaid is en het nieuwe opschiet

en je in de bergen hebt gehooid,

26heb je jonge rammen voor je kleding,

koop je met je bokken een stuk grond,

27en voorzien je geiten je van melk in overvloed,

voor jou, je huis en je slavinnen.

Spreuken 27NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons