Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 110 / Deut. 4-6

Bijbeltekst(en)

1Luister dus, Israël, naar de wetten en de regels waarin ik u onderwijs en kom ze na. Dan blijft u in leven en kunt u het land in bezit nemen dat de HEER, de God van uw voorouders, u zal geven. 2Voeg niets toe aan wat ik u voorschrijf en doe er niets van af. Houd u aan de geboden die ik u geef; het zijn de geboden van de HEER, uw God. 3U hebt met eigen ogen gezien wat de HEER in Baäl-Peor heeft gedaan. Iedereen die zich met de Baäl van de Peor had afgegeven, heeft Hij uit uw midden weggevaagd. 4U daarentegen bleef de HEER, uw God, toegedaan en bent nu allemaal nog in leven.

5Zoals de HEER, mijn God, mij heeft opgedragen, leer ik u wetten en regels waarnaar u moet handelen in het land dat u in bezit zult nemen. 6Leef ze strikt na, dan toont u wijsheid en inzicht. Alle volken die dat zien en van deze wetten horen, zullen zeggen: ‘Wat is dat grote volk wijs en verstandig!’ 7Want welk volk, hoe groot ook, heeft goden zo dichtbij als wij de HEER, onze God, telkens als wij Hem om hulp roepen? 8En welk volk, hoe groot ook, heeft wetten en regels zo rechtvaardig als het onderricht dat ik u nu geef? 9Wees gewaarschuwd en neem u zorgvuldig in acht, zodat u nooit vergeet wat u met eigen ogen hebt gezien. Houd het uw leven lang in gedachten en geef het door aan uw kinderen en kleinkinderen.

10Vertel ze hoe u bij de Horeb voor de HEER, uw God, verscheen, nadat Hij tegen mij had gezegd: ‘Roep het volk bijeen, dan maak Ik hun mijn geboden bekend. Dan leren ze ontzag voor Mij te hebben zolang ze leven, en brengen ze dat ook hun kinderen bij.’ 11Op die dag naderde u de voet van de berg, waaruit vuur hemelhoog opvlamde, te midden van duisternis en donkere wolken. 12Toen sprak de HEER tot u vanuit het vuur. U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem. 13Hij maakte u de regels van het verbond bekend, de tien geboden. Hij schreef ze op twee stenen platen en eiste dat u zich eraan zou houden. 14Mij droeg de HEER toen op om u de wetten en regels te leren die u moet nakomen in het land aan de overkant, dat u in bezit zult nemen. 15Maar aangezien u geen gedaante hebt gezien toen de HEER u op de Horeb vanuit het vuur toesprak, moet u zich zorgvuldig in acht nemen: 16misdraag u niet door een godenbeeld te maken, een afbeelding van welk wezen dan ook, man of vrouw, 17of van een dier dat op het land leeft of van de vogels in de lucht, 18van kruipende dieren of van vissen in het water onder de aarde. 19En als u omhoogkijkt en de zon, de maan en de sterren ziet, al die lichten aan de hemel, laat u er dan niet toe verleiden daarvoor neer te knielen en te vereren wat de HEER, uw God, voor de andere volken op aarde heeft bestemd. 20Want u bent door de HEER uitgekozen en uit de smeltoven van Egypte weggehaald om Hem als zijn eigen volk toe te behoren, zoals nu het geval is.

21Door uw schuld is de HEER kwaad op mij geworden. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en het goede land niet binnen zou gaan dat Hij u als grondgebied zou geven. 22Ik moet hier sterven, ik zal de Jordaan niet oversteken, maar u mag wel oversteken en dat goede land in bezit nemen. 23Zorg er dan voor dat u het verbond dat de HEER, uw God, met u heeft gesloten niet vergeet, en dat u niet tegen zijn gebod in een godenbeeld maakt, een afbeelding van wat dan ook. 24Want de HEER, uw God, is een verterend vuur, Hij duldt geen ontrouw. 25Als u eenmaal in dat land geworteld bent en er kinderen en kleinkinderen hebt gekregen, en u gaat u misdragen door een godenbeeld te maken, een afbeelding van wat dan ook, en u tergt de HEER, uw God, door te doen wat slecht is in zijn ogen – 26ik roep vandaag de hemel en de aarde op als getuigen tegen u, dat u dan spoedig zult worden verdreven uit het land aan de overkant van de Jordaan, dat u in bezit zult nemen. Daar zal u dan geen lang leven beschoren zijn, integendeel, u zult worden weggevaagd. 27De HEER zal u uiteenjagen en u wegvoeren naar vreemde volken, waar maar een klein aantal van u zal overblijven. 28Daar zult u dan andere goden vereren, goden van hout en van steen, door mensen gemaakt, goden die niet kunnen horen en zien, niet eten en niet ruiken. 29Maar ten slotte zult u de HEER, uw God, weer zoeken, en Hem ook vinden, als u Hem met hart en ziel zoekt. 30Wanneer dit alles u overkomt zult u in uw nood uiteindelijk terugkeren naar de HEER, uw God, en naar Hem luisteren. 31Want de HEER, uw God, is een liefdevolle God. Hij zal u niet verlaten en u niet in het verderf storten. Wat Hij uw voorouders onder ede heeft beloofd, vergeet Hij niet.

32Ga de hele geschiedenis maar na, vanaf de dag dat God de mens op aarde schiep, en doorkruis de hele wereld van het uiterste oosten tot het uiterste westen: Is zoiets geweldigs ooit voorgekomen, heeft men ooit iets dergelijks vernomen? 33Is er ooit een volk geweest dat net als u vanuit een vuur de stem van een god heeft gehoord en dat heeft overleefd? 34Is er ooit een god geweest die het heeft aangedurfd zich een volk toe te eigenen waarover een ander volk macht uitoefende, en die dat deed met grootse daden, met tekenen en wonderen en strijd, met sterke hand en opgeheven arm, en op angstaanjagende wijze – zoals u met eigen ogen de HEER, uw God, in Egypte hebt zien doen? 35U bent er getuige van geweest opdat u zou beseffen dat alleen de HEER God is; er is geen ander naast Hem. 36Vanuit de hemel heeft Hij zijn stem laten horen om u te onderrichten, en op aarde heeft Hij u dat grote vuur laten zien en vanuit het vuur zijn geboden bekendgemaakt. 37De HEER heeft uw voorouders liefgehad en hun nageslacht uitgekozen, en Hij zelf heeft u met zijn grote macht uit Egypte bevrijd 38en ter wille van u volken verdreven die groter en machtiger waren dan u, om u hun land binnen te leiden en het u in eigendom te geven, zoals dat nu gebeurt. 39Wees u er daarom van bewust en laat goed tot u doordringen dat alleen de HEER God is, boven in de hemel en hierbeneden op de aarde; een ander is er niet. 40Houd u altijd aan zijn wetten en geboden, zoals ik ze u vandaag geef. Dan zal het u en uw kinderen goed gaan, en zult u lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.

Aanwijzing van vrijplaatsen

41Toen wees Mozes in het gebied ten oosten van de Jordaan drie steden aan 42waarheen iemand kon uitwijken die zonder opzet en zonder hem ooit te hebben gehaat een ander had gedood. Zo iemand kon in leven blijven als hij naar een van die steden vluchtte. 43Voor de stam Ruben was het Beser op het onontgonnen deel van de hoogvlakte, voor Gad Ramot in Gilead, en voor Manasse Golan in Basan.

Afkondiging van de tien geboden

44Dit is het onderricht dat Mozes de Israëlieten heeft gegeven. 45Hier volgen de bepalingen, wetten en regels die Mozes ten overstaan van de Israëlieten heeft afgekondigd nadat ze uit Egypte weggetrokken waren. 46Dat gebeurde aan de overkant van de Jordaan, in het dal tegenover Bet-Peor, in het land dat had toebehoord aan Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde en die evenals koning Og van Basan door Mozes en de Israëlieten op hun tocht uit Egypte verslagen werd, 47waarbij het hele gebied van deze twee Amoritische koningen ten oosten van de Jordaan door hen in bezit werd genomen, 48vanaf Aroër op de rand van het Arnondal tot aan de Sirjon, ofwel de Hermon, 49met de hele vallei aan de oostkant van de Jordaan tot waar de rotskloven van de Pisga in de Dode Zee afdalen.

1Mozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe:

Luister, Israël, naar de wetten en de regels die ik u vandaag bekendmaak. Maak ze u eigen en leef ze strikt na. 2De HEER, onze God, heeft bij de Horeb een verbond met ons gesloten. 3Niet met onze voorouders heeft Hij dit verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier nu levend en wel bij elkaar zijn. 4De HEER heeft zich daar vanuit het vuur rechtstreeks tot u gericht. 5Ik stond toen tussen Hem en u in om zijn woorden aan u door te geven, want uit angst voor het vuur was u de berg niet op gegaan. Dit zei de HEER:

6‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.

7Vereer naast Mij geen andere goden.

8Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hierboven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. 9Kniel er niet voor neer en vereer ze niet, want Ik, de HEER, uw God, duld geen ontrouw. Als ouders Mij haten en zondigen, roep Ik hun kinderen daarvoor ter verantwoording, tot in het derde en vierde geslacht; 10maar als ze Mij liefhebben en doen wat Ik gebied, bewijs Ik mijn trouw tot in het duizendste geslacht.

11Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat Hij niet vrijuit gaan.

12Neem de sabbat in acht, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden; het is een heilige dag. 13Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, 14maar de zevende dag is de sabbat, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw runderen, uw ezels en al uw andere dieren, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen; want uw slaaf en slavin moeten evengoed rusten als u. 15Bedenk dat u zelf slaaf was in Egypte totdat de HEER, uw God, u met sterke hand en opgeheven arm bevrijdde. Daarom heeft Hij u opgedragen de sabbat te houden.

16Toon eerbied voor uw vader en uw moeder, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden. Dan zult u lang leven en zal het u goed gaan in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.

17Pleeg geen moord.

18Pleeg geen overspel.

19Steel niet.

20Leg over een ander geen vals getuigenis af.

21Zet uw zinnen niet op de vrouw van een ander, en laat evenmin uw oog vallen op zijn huis, of op zijn akker, zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.’

22Deze woorden heeft de HEER tot u gesproken toen u daar bijeen was, en Hij heeft er niets aan toegevoegd. Met een geweldig stemgeluid kondigde Hij op de berg zijn geboden af, vanuit vuur en donkere wolken, en Hij schreef ze op twee stenen platen en gaf die aan mij. 23Toen u die stem had gehoord vanuit de duisternis, terwijl de berg in vuur en vlam stond, zijn uw stamhoofden en oudsten bij mij gekomen 24met de woorden: ‘Zojuist heeft de HEER, onze God, ons zijn luister en zijn grootheid laten zien en hebben we zijn stem uit het vuur gehoord. We hebben vandaag ondervonden dat God met mensen spreekt zonder dat het hun het leven hoeft te kosten. 25Maar moeten we ons leven nu opnieuw op het spel zetten? Dit enorme vuur zal ons levend verbranden! Als we de stem van de HEER, onze God, nogmaals horen, zullen we zeker sterven. 26Want er is toch geen mens die net als wij de stem van de levende God vanuit het vuur heeft horen spreken en zijn leven heeft behouden? 27Kunt u niet gaan om te horen wat de HEER, onze God, zeggen wil? Als u zijn woorden dan aan ons overbrengt, zullen wij luisteren en ernaar handelen.’ 28Toen de HEER hoorde wat u me vroeg, zei Hij tegen mij: ‘Ik heb gehoord wat het volk tegen je zei; ze hebben goed gesproken. 29Hadden ze altijd maar zo’n verlangen om Mij te vereren en mijn geboden na te leven; voor eeuwig zou het hun en hun kinderen goed gaan.’ 30En Hij vervolgde: ‘Stuur hen nu maar terug naar hun tenten. 31Maar jij moet hier blijven, bij Mij, dan zal Ik jou alle geboden, wetten en regels bekendmaken die je hun moet leren en die zij moeten naleven in het land dat Ik hun in bezit zal geven.’

32Het is nu aan u om ze in acht te nemen, zoals de HEER, uw God, u heeft opgedragen; wijk er op geen enkele manier van af. 33Volg steeds de weg die Hij u heeft gewezen, dan zult u in leven blijven; het zal u goed gaan en u zult lang wonen in het land dat u in bezit krijgt.

1Dit zijn de geboden, wetten en regels die ik u in opdracht van de HEER, uw God, moet leren en die u moet naleven in het land aan de overkant, dat u in bezit zult nemen. 2U moet voor de HEER, uw God, ontzag tonen door u te houden aan zijn wetten en geboden, zoals ik die nu aan u geef; dat geldt voor u, zolang u leeft, en voor uw kinderen en uw kleinkinderen. Dan zult u lang leven. 3Luister dus, Israël, en neem ze nauwlettend in acht. Dan zal het u goed gaan in het land dat overvloeit van melk en honing, en zult u sterk in aantal toenemen, zoals de HEER, de God van uw voorouders, u heeft toegezegd.

De HEER is de enige

4Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! 5Heb de HEER, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht. 6Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. 7Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. 8Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. 9Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad.

10Straks brengt de HEER, uw God, u naar het land dat Hij u zal geven, zoals Hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft beloofd. U krijgt daar grote, mooie steden, die u niet zelf hebt gebouwd, 11huizen vol voorraden, die u niet hebt aangelegd, regenputten, die u niet hebt uitgehouwen, en wijnstokken en olijfbomen, die u niet hebt geplant. U zult er volop te eten hebben en verzadigd raken. 12Zorg er dan voor dat u de HEER niet vergeet, die u uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. 13Heb alleen ontzag voor de HEER, uw God, dien Hem en zweer alleen bij zijn naam. 14Laat u niet in met de goden van de omringende volken; 15de HEER zou in woede tegen u ontsteken en u van de aardbodem wegvagen. Want de HEER, uw God, die in uw midden is, duldt geen ontrouw. 16Stel Hem niet op de proef, zoals u bij Massa deed. 17Leef de geboden, de bepalingen en de wetten die de HEER, uw God, u heeft voorgehouden, zorgvuldig na 18en doe wat goed is in zijn ogen. Dan zal het u goed gaan en kunt u het goede land in bezit nemen dat Hij uw voorouders onder ede heeft toegezegd. 19Al uw vijanden zal Hij voor u op de vlucht drijven, zoals Hij heeft beloofd.

20Wanneer uw kinderen u later vragen: ‘Wat betekenen al die bepalingen en wetten en regels die de HEER, onze God, u heeft voorgehouden?’, 21geef dan dit antwoord: ‘Wij waren in Egypte slaven van de farao, maar met sterke hand heeft de HEER ons uit Egypte bevrijd. 22Wij zagen met eigen ogen hoe Hij tekenen en indrukwekkende wonderen deed, die groot onheil brachten over de Egyptenaren, de farao en zijn hof. 23Maar ons leidde Hij weg uit Egypte, om ons hierheen te brengen en ons het land te geven dat Hij onze voorouders onder ede had beloofd. 24Daarom gebood de HEER, onze God, ons al deze wetten na te komen en ontzag voor Hem te tonen. Dan zou het ons goed gaan en zou Hij ons leven sparen, zoals Hij tot nu toe heeft gedaan. 25Als wij voor het oog van de HEER, onze God, deze geboden altijd naleven, zoals Hij ons heeft opgedragen, zal het ons ten goede worden aangerekend.’

Deuteronomium 4-6NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons