Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Stap 1 Het toneel wordt opgebouwd

Bijbeltekst(en)

Genesis 1

De schepping van hemel en aarde

1In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2De aarde was woest en doods, duisternis lag over de oervloed, en over het water zweefde Gods geest.

3God zei: ‘Laat er licht zijn,’ en er was licht. 4God zag dat het licht goed was, en Hij scheidde het licht van de duisternis; 5het licht noemde Hij dag, de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag.

6God zei: ‘Laat er midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’ 7God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water erboven. Zo gebeurde het. 8Hij noemde het gewelf hemel. Het werd avond en het werd morgen. De tweede dag.

9God zei: ‘Laat het water onder de hemel naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt.’ En zo gebeurde het. 10Het droge noemde Hij aarde, het samengestroomde water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was.

11God zei: ‘Laat overal op aarde jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het. 12De aarde bracht jong groen voort: alle soorten zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. 13Het werd avond en het werd morgen. De derde dag.

14God zei: ‘Laten er lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten dienen als tekens die de feesten aangeven en de dagen en de jaren, 15en als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’ En zo gebeurde het. 16God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren. 17Hij plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, 18om te heersen over de dag en de nacht en om het licht te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. 19Het werd avond en het werd morgen. De vierde dag.

20God zei: ‘Laat het water wemelen van levende wezens, en laten er boven de aarde, langs het hemelgewelf, vogels vliegen.’ 21En God schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en alle soorten vogels, alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was. 22God zegende ze met de woorden: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en vul het water van de zee. En ook de vogels moeten talrijk worden, overal op aarde.’ 23Het werd avond en het werd morgen. De vijfde dag.

24God zei: ‘Laat de aarde alle soorten levende wezens voortbrengen: alle soorten vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. 25God maakte alle soorten in het wild levende dieren, alle soorten vee en alle soorten dieren die op de aardbodem rondkruipen. En God zag dat het goed was.

26God zei: ‘Laten Wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op Ons lijken; zij moeten heersen over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ 27God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. 28Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ 29Ook zei God: ‘Hierbij geef Ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. 30Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef Ik alle groene planten tot voedsel.’ En zo gebeurde het. 31God zag alles wat Hij had gemaakt: het was zeer goed. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.

Genesis 2

1Zo werden de hemel en de aarde in al hun rijkdom voltooid. 2Op de zevende dag had God zijn werk voltooid. Op de zevende dag rustte Hij van het werk dat Hij gedaan had. 3God zegende de zevende dag en heiligde die, want op die dag rustte Hij van heel zijn scheppingswerk.

Genesis 1:1-2:3NBV21Open in de Bijbel

Waar komen we vandaan? Hoe is de wereld ontstaan? Wat is de bedoeling van ons leven? Die vragen zijn zo oud als de mensheid. Het antwoord van de Bijbel op die vragen vind je in de eerste hoofdstukken van het boek Genesis, het ‘boek van ontstaan’.

‘God schiep de hemel en de aarde.’ Daarmee begint het verhaal van de Bijbel. In Genesis 1 wordt het toneel opgebouwd waarop de geschiedenis zich zal afspelen. God brengt licht in het duister en orde in de chaos. Zo schept Hij een omgeving waarin leven mogelijk is voor een eindeloze verscheidenheid aan levende wezens, inclusief de mens.

Andere scheppingsverhalen uit het oude Nabije Oosten vertellen over goden die de strijd aangaan met de machten van chaos en duisternis, en die mensen scheppen omdat ze dienaren nodig hebben. Maar de God van de Bijbel hoeft zijn macht niet te bewijzen: Hij hoeft maar te spreken en alles ontstaat. En Hij maakt de mensen niet om ze voor Hem te laten werken, maar om iemand te hebben die op Hem lijkt. De mensen krijgen een enorme verantwoordelijkheid: ze moeten zorgen dat de grondbeginselen die God in de schepping heeft gelegd bewaard blijven: orde, vreugde, diversiteit en een ritme van inspanning en rust voor alle schepselen.

Waar om je heen zie je dat de schepping ‘zeer goed’ is? Ervaar je God wel eens in de natuur?
Wat betekent de opdracht in vers 28 volgens jou in een tijd waarin de leefbaarheid op steeds meer plekken op aarde onder druk staat?

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.38.0
Volg ons