Omgang met anderen
1Ga geen woordenstrijd aan met een machthebber,
anders val je hem in handen.
2Maak geen ruzie met een rijkaard,
anders laat hij je zijn overwicht voelen.
Want goud heeft velen omgebracht
en het hart van koningen misleid.
3Ga geen woordenstrijd aan met een zwetser,
stapel geen hout op zijn vuur.
4Maak je niet vrolijk over iemand zonder vorming,
anders worden je voorouders beschimpt.
5Bespot niet wie zich afkeert van de zonde,
bedenk dat we allen schuld dragen.
6Beschimp geen oude mensen,
sommigen van ons worden ook oud.
7Maak je niet vrolijk over een dode,
bedenk dat we allen zullen sterven.
8Negeer het betoog van de wijzen niet,
blijf hun spreuken overdenken,
want zij zullen je vormen
en je leren hooggeplaatsten te dienen.
9Laat het betoog van oude mensen je niet ontgaan,
ook zij hebben van hun ouders geleerd;
zij zullen je begrip bijbrengen
en je leren antwoord te geven als het nodig is.
10Laat de kolen van een zondaar niet gloeien,
brand je niet aan zijn vlammen.
11Geef geen ruimte aan een snoever,
anders vangt hij je met je eigen woorden.
12Leen niet aan iemand die sterker is dan jij,
doe je het toch, beschouw je geld dan als verloren.
13Sta niet borg voor meer dan je vermogen,
doe je het toch, ga er dan maar van uit dat jij betaalt.
14Voer geen rechtszaak tegen een rechter,
zijn aanzien bepaalt het vonnis over hem.
15Ga niet op weg met een waaghals,
hij zou je in het ongeluk kunnen storten.
Hij doet immers zijn eigen zin,
zijn onbezonnenheid richt ook jou te gronde.
16Maak geen ruzie met een driftkop,
trek niet met hem door de woestijn.
Bloedvergieten is voor hem een kleinigheid,
als niemand je te hulp komt slaat hij je dood.
17Overleg niet met een dwaas,
hij kan niets voor zich houden.
18Doe in het bijzijn van een vreemde
niets dat geheim moet blijven,
je weet niet wat ervan komt.
19Laat niemand het achterste van je tong zien
en laat je door niemand inpalmen.