Rumoer rond Achior
1Aan Holofernes, de opperbevelhebber van het Assyrische leger, werd gemeld dat de Israëlieten zich op de oorlog hadden voorbereid: ze hadden de bergpassen afgesloten, versterkingen aangebracht op alle hoge bergtoppen en in de vlakten hindernissen opgeworpen. 2Holofernes raakte buiten zichzelf van woede. Hij ontbood alle leiders van Moab, de veldheren van Ammon en alle satrapen van het kustgebied 3en zei tegen hen: ‘Mannen van Kanaän, vertel mij, wat is dat voor een volk daar in de bergen? In wat voor steden wonen ze? Hoe groot is hun leger? Waarop berust hun kracht en macht? Wie is hun koning en voert hun leger aan? 4En hoe wagen ze het mij niet te ontvangen zoals alle andere bewoners van het westen?’
5Toen nam Achior, de aanvoerder van de Ammonieten, het woord: ‘Heer, sta uw dienaar toe iets te zeggen. Laat mij u naar waarheid inlichten over het volk dat niet ver van hier in de bergen woont; geen leugen zal over mijn lippen komen.
6Het zijn afstammelingen van de Chaldeeën, 7maar ze komen uit Mesopotamië, waar ze indertijd als vreemdelingen hebben gewoond omdat ze geen volgelingen wilden zijn van de goden van hun voorouders in het land van de Chaldeeën. 8Ze weken af van de weg van hun voorouders en aanbaden de God van de hemel, de God die ze waren gaan erkennen. Daarom werden ze door de Chaldeeën verdreven, bij hun goden vandaan; ze vluchtten naar Mesopotamië en woonden daar lange tijd als vreemdelingen. 9Toen gaf hun God hun de opdracht om uit het vreemde land te vertrekken en naar Kanaän te gaan. Daar vestigden ze zich en verwierven veel goud en zilver en zeer veel vee. 10Maar toen Kanaän gebukt ging onder een zware hongersnood, trokken ze weg naar Egypte, waar ze als vreemdelingen woonden zolang ze daar te eten hadden. Ze breidden zich uit tot een volk dat niet meer te tellen was. 11Daarom keerde de koning van Egypte zich tegen hen en trof een sluwe maatregel: hij liet hen dwangarbeid verrichten in steenbakkerijen; zo werden ze vernederd en tot slaven gemaakt. 12Toen riepen ze hun God om hulp, en die trof heel Egypte met plagen waartegen niets bestand was; daarom verdreven de Egyptenaren hen uit hun land. 13Diezelfde God legde voor hen de Rode Zee droog 14en leidde hen naar de Sinai en Kades-Barnea. Ze verdreven alle woestijnbewoners 15en gingen in het land van de Amorieten wonen. Machtig als ze waren roeiden ze ook alle Chesbonieten uit. En na de Jordaan te zijn overgestoken, namen ze het hele bergland in bezit 16en verdreven de Kanaänieten, Perizzieten, Jebusieten, Sichemieten en Girgasieten uit dat land, om zich er voor lange tijd te vestigen. 17Zolang ze niet zondigden tegen hun God was het geluk met hen, want met hen is de God die onrecht verafschuwt. 18Maar toen ze de weg verlieten die Hij voor hen had bepaald, werden ze in tal van oorlogen verpletterend verslagen en ten slotte in ballingschap weggevoerd naar een vreemd land. De tempel van hun God werd tot de grond toe afgebroken en hun steden werden door hun vijanden ingenomen. 19Maar ze zijn naar hun God teruggekeerd en nu zijn ze teruggekomen uit de gebieden waarover ze verspreid waren. Ze hebben Jeruzalem, waar hun heiligdom is, in bezit genomen en zich weer gevestigd in het bergland dat ze verlaten hadden.
20Welnu, machtige heer, als dit volk dwaasheden begaat en zondigt tegen zijn God, dan zullen wij zorgen dat zij daardoor ten val komen: wij zullen tegen hen optrekken en strijd voeren. 21Maar als ze de wet van hun God niet overtreden, dan kan mijn heer hen beter met rust laten, anders zal hun Heer en God hen beschermen en ons tot een mikpunt van spot voor de hele wereld maken.’
22Toen Achior uitgesproken was, begon iedereen rond de tent te protesteren, en Holofernes’ edelen en de bewoners van het kustgebied en van Moab riepen dat hij ter plekke moest worden neergeslagen. 23‘Wij laten ons toch geen angst aanjagen door die Israëlieten? Zij missen toch ten enenmale de kracht voor een veldslag? 24Daarom: eropaf! Ze zullen voor uw leger een makkelijke prooi zijn, machtige Holofernes!’