De hogepriester Onias door Jason verdrongen
1Simon, van wie hierboven al is vermeld hoe hij de tempelschatten en het vaderland verried, begon nu Onias te belasteren als zou die Heliodorus tot de aanval hebben aangezet en de aanstichter van alle ellende geweest zijn. 2Hij durfde zelfs te beweren dat deze hogepriester, die zoveel goeds voor de stad had gedaan, die zijn volksgenoten steeds had beschermd en altijd zo toegewijd was aan de wet, een landverrader was. 3Ten slotte liep de vijandschap zo hoog op dat door een van Simons vertrouwelingen moordaanslagen werden gepleegd. 4Onias was zich bewust van het gevaar van deze gespannen verhoudingen, temeer omdat Apollonius, de zoon van Menesteus en gouverneur van Cele-Syrië en Fenicië, Simon in zijn vijandige houding stijfde. 5Daarom ging hij naar de koning, niet om zijn medeburgers te beschuldigen, maar uit bezorgdheid om het publieke en persoonlijke belang van al zijn stadsgenoten. 6Hij zag namelijk in dat alleen een ingrijpen van de koning een einde zou kunnen maken aan de politieke onrust en het waanzinnige gestook van Simon.
7Toen koning Seleukus na zijn dood werd opgevolgd door Antiochus, ook bekend als Epifanes, wist Onias’ broer Jason door omkoping het ambt van hogepriester te verwerven. 8In een onderhoud met de koning beloofde hij hem driehonderdzestig talent zilver, en uit een andere bron van inkomsten nog eens tachtig. 9Bovendien zegde hij toe dat hij honderdvijftig talent zou betalen als hij gemachtigd zou worden om een sportschool en opleidingsinstituut voor jongemannen te stichten, en om de inwoners van Jeruzalem voortaan als Antiochenen in te schrijven. 10De koning verleende zijn toestemming en Jason begon, zodra hij de macht in handen had gekregen, zijn volksgenoten een Griekse levenswijze op te leggen. 11Hij hief de privileges op die de koning aan de Joden had geschonken dankzij de bemiddeling van Johannes (wiens zoon Eupolemus later als gezant met de Romeinen zou onderhandelen over een vriendschapsverdrag), verklaarde de Joodse voorschriften ongeldig en voerde gebruiken in die daarmee in strijd waren. 12Met opzet liet hij zijn sportschool pal aan de voet van de tempelberg bouwen en hij dwong een keur van jongemannen de Griekse efebenhoed te dragen. 13Door de ongehoorde verdorvenheid van de schaamteloze Jason, die in feite helemaal geen hogepriester was, namen de hellenisering en de overname van heidense gewoonten zo geweldig toe, 14dat de priesters hun altaardiensten begonnen te verzaken. Ze verwaarloosden de tempel en veronachtzaamden de offers; liever haastten ze zich, zodra ze de oproep van de gong hoorden, naar de worstelschool, waar ze zich lieten insmeren met olie die niet volgens de Joodse voorschriften was bereid. 15Aan Griekse eerbewijzen hechtten ze meer waarde dan aan de eervolle plichten van hun voorouders. 16Door deze houding zouden ze in een moeilijke positie raken, want juist degenen van wie ze de levenswijze probeerden na te bootsen en op wie ze in alle opzichten wilden lijken, werden hun vijanden en onderdrukkers. 17Zoals uit het vervolg zal blijken, komt het mensen duur te staan wanneer ze de goddelijke voorschriften met voeten treden.
18Op een keer, toen in Tyrus in aanwezigheid van de koning de vierjaarlijkse spelen werden gehouden, 19stuurde de verdorven Jason een afvaardiging van zogeheten Antiochenen uit Jeruzalem. Deze afgezanten hadden driehonderd zilveren drachmen meegekregen voor het offer aan Herakles, maar omdat ze dat niet passend vonden, wilden ze het bedrag liever aan iets anders besteden. 20Het geld, dat door de afzender dus voor het offer aan Herakles was bedoeld, werd door de afgezanten besteed aan de uitrusting van de oorlogsvloot.
21Een andere keer vernam Antiochus van Apollonius, de zoon van Menesteus, die namens de koning het staatsiebanket van koning Filometor van Egypte had bijgewoond, dat deze laatste zijn regering vijandig gezind was. Antiochus trof maatregelen voor zijn eigen veiligheid en reisde via Joppe naar Jeruzalem. 22Jason en de inwoners van de stad bereidden de koning een grootse ontvangst en haalden hem in met een feestelijke fakkeloptocht. Meteen daarna trok hij met zijn leger naar Fenicië.
Het hogepriesterschap van Menelaüs
23Drie jaar na zijn benoeming stuurde Jason een broer van voornoemde Simon, Menelaüs, naar de koning om hem het beloofde geld te overhandigen en enkele dringende staatszaken te regelen. 24Menelaüs maakte bij de koning zijn opwachting en bewees hem de verschuldigde eer, waarbij hij zich voordeed als een zeer aanzienlijk man. Hij bood driehonderd talent zilver meer dan Jason en wist zo het ambt van hogepriester voor zichzelf te verwerven. 25Met het koninklijk mandaat in zijn bezit kwam hij in Jeruzalem terug, terwijl hij het ambt van hogepriester in geen enkel opzicht waardig was. Integendeel, hij kon razen als een wrede tiran en als een wild beest tekeergaan. 26Zo werd Jason, die zijn eigen broer door middel van omkoping had verdrongen, nu op zijn beurt verdrongen door een ander. Hij moest uitwijken naar Ammon. 27Maar nu Menelaüs eenmaal de macht in handen had, droeg hij het aan de koning beloofde geld niet af, 28ondanks herhaalde aanmaningen van Sostratus, de bevelhebber van de citadel, die belast was met de inning van gelden. Ten slotte werden ze samen bij de koning ontboden. 29Menelaüs stelde zijn broer Lysimachus aan als plaatsvervangend hogepriester; Sostratus droeg zijn taak over aan Krates, de bevelhebber van de Cyprioten.
30Juist in die tijd waren de inwoners van Tarsus en Mallus in opstand gekomen, omdat de koning deze steden aan Antiochis, zijn geliefde, ten geschenke had gegeven. 31De koning haastte zich erheen om orde op zaken te stellen. Hij liet Andronikus, een van zijn hoogwaardigheidsbekleders, achter als zijn plaatsvervanger. 32Menelaüs zag zijn kans schoon en roofde enkele gouden voorwerpen uit de tempel. Nadat hij er een paar had weten te verkopen in Tyrus en omliggende steden, gaf hij de andere aan Andronikus. 33Onias kwam erachter wat er gebeurd was en sprak er, nadat hij eerst zijn toevlucht had gezocht in de vrijplaats Dafne bij Antiochië, zijn afkeuring over uit. 34Daarop nam Menelaüs Andronikus in vertrouwen en verzocht hem Onias uit de weg te ruimen. Andronikus liet zich overhalen en ging naar Onias toe. Hij begroette hem hartelijk en bezwoer hem dat hij met goede bedoelingen gekomen was. Hoewel Onias de zaak niet helemaal vertrouwde, liet hij zich meetronen naar buiten. Zodra ze de vrijplaats hadden verlaten, sloeg Andronikus toe, zonder enig ontzag voor het recht. 35Deze laaghartige moord wekte niet alleen de woede en verontwaardiging van de Joden, maar ook die van velen uit andere bevolkingsgroepen. 36Toen de koning uit Cilicië was teruggekeerd, kwamen de Joden van Antiochië zich bij hem beklagen, en ook de Grieken spraken hun afschuw uit over de wederrechtelijke wijze waarop Onias om het leven was gebracht. 37Antiochus was pijnlijk getroffen en oprecht bedroefd; de herinnering aan de ingetogenheid en zelfbeheersing van de gestorvene bewoog hem tot tranen. 38Woedend rukte hij Andronikus zijn purperen mantel en zijn andere kleren af. Hij liet hem door de stad voeren tot aan de plaats waar hij zijn goddeloos misdrijf tegen Onias had bedreven, en maakte daar een einde aan het leven van de bloeddorstige moordenaar, die zo van de Heer zijn verdiende straf kreeg.
39Met medeweten van Menelaüs vergreep Lysimachus zich in Jeruzalem herhaaldelijk aan de tempelschat. Toen dit bekend werd, nadat reeds vele schatten waren ontvreemd, liep het volk tegen Lysimachus te hoop. 40Deze bewapende ongeveer drieduizend man en liet die onder aanvoering van een zekere Auranus, even dom als hij oud was, wreed inhakken op de woedend te hoop gelopen menigte. 41In antwoord daarop grepen de mensen stenen, dikke stukken hout en handenvol straatvuil, waarmee ze de mannen van Lysimachus in het wilde weg bekogelden. 42Ze verwondden er velen, sommigen doodden ze zelfs, en de rest joegen ze op de vlucht. De tempelrover zelf sloegen ze dood bij de schatkamer.
43Naar aanleiding hiervan werd tegen Menelaüs een proces aangespannen. 44De koning kwam naar Tyrus, waar drie afgevaardigden van de raad van oudsten bij hem hun zaak bepleitten. 45Toen Menelaüs inzag dat hij de rechtszaak ging verliezen, beloofde hij geld aan Ptolemeüs, de zoon van Dorymenes, als die de koning tot andere gedachten kon brengen. 46Hierop nam Ptolemeüs de koning apart en leidde hem naar een zuilengalerij om, zoals hij zei, verkoeling te zoeken; daar wist hij hem te overreden. 47Menelaüs, de aanstichter van al het kwaad, werd dus vrijgesproken. Daarentegen werden de ongelukkigen die zelfs als ze hun zaak bij de Skythen hadden bepleit nog zouden zijn vrijgesproken, door de koning ter dood veroordeeld. 48Zonder uitstel ondergingen zij, die de stad, het volk en het tempelgerei hadden verdedigd, hun onrechtvaardige straf. 49De inwoners van Tyrus, die deze misdaad afkeurden, bezorgden hun een schitterende uitvaart. 50Zo bleef Menelaüs dankzij de hebzucht van de machthebbers aan het bewind, waarbij hij van kwaad tot erger verviel en verrader werd van zijn eigen landgenoten.