Tobit stierf in vrede toen hij honderdtwaalf jaar oud was en hij werd op eervolle wijze begraven in Nineve. 2Hij was tweeënzestig jaar toen zijn ogen werden aangetast. Na zijn genezing leefde hij in welstand en deed hij veel goeds; en altijd prees hij God en loofde hij zijn grootheid. 3Toen hij op sterven lag, liet hij zijn zoon bij zich komen om hem het volgende te zeggen: ‘Tobias, ga met je kinderen weg van hier. 4Wijk uit naar Medië, want ik geloof wat God bij monde van Nahum over Nineve gezegd heeft. Ik geloof dat alles zal gebeuren wat de profeten van Israël, die door God gezonden zijn, over Assyrië en Nineve hebben voorzegd. Niets ervan zal uitblijven, het zal allemaal in vervulling gaan wanneer de tijd daarvoor gekomen is. Dan zal het in Medië veiliger zijn dan in Assyrië en Babylonië. Ik weet en vertrouw erop dat alles wat God heeft gezegd, zal gebeuren; niet één woord ervan zal onvervuld blijven. Onze volksgenoten die nog in Israël wonen, zullen vanuit dat goede land in ballingschap worden gevoerd en worden verstrooid. Heel het land zal verlaten zijn, er zal niemand meer in Samaria en Jeruzalem wonen. De tempel van God zal in de as worden gelegd en een tijd van rouw doormaken. 5Maar God zal zich opnieuw over de Israëlieten ontfermen, en dan zal hij hen naar Israël laten terugkeren. Ze zullen de tempel herbouwen, en hoewel die niet zoals de vorige zal zijn, zal hij blijven bestaan totdat de tijden zijn voltooid. Alle Israëlieten zullen uit hun ballingschap terugkeren en Jeruzalem in al zijn pracht herbouwen. En de tempel van God wordt weer opgebouwd, zoals Israëls profeten hebben gezegd. 6Alle andere volken in de hele wereld, waar dan ook, zullen zich tot God keren en hem oprecht eer bewijzen. Ze zullen hun afgoden wegdoen, die hen met hun leugens hebben misleid, 7en ze zullen de eeuwige God loven en dienen. Alle Israëlieten die worden gered omdat ze God trouw gebleven zijn, zullen worden samengebracht en naar Jeruzalem komen. Het land van Abraham wordt hun teruggegeven, en ze zullen er voor altijd veilig wonen. Wie God oprecht liefhebben zullen zich verheugen, maar wie zondigen en onrecht doen worden van de aardbodem weggevaagd. 8-9Daarom, kinderen, druk ik jullie op het hart God trouw te dienen en te doen wat hem welgevallig is. En draag jullie kinderen op een rechtvaardig leven te leiden en anderen te helpen, God niet te vergeten en zijn naam altijd oprecht en met al hun kracht te prijzen. Verlaat Nineve, blijf hier niet. 10Als je straks je moeder naast mij hebt begraven, moet je nog dezelfde dag vertrekken. Er is veel onrecht en bedrog in de stad, en niemand schaamt zich ervoor. Denk aan wat Nadab zijn pleegvader Achikar heeft aangedaan. Probeerde hij Achikar niet levend te begraven? Maar God heeft hem met gelijke munt betaald: Achikar keerde terug in het licht, maar Nadab is de eeuwige duisternis binnengegaan omdat hij Achikar probeerde te doden. Doordat Achikar altijd anderen hielp, kon hij ontkomen aan de dodelijke valstrik die Nadab voor hem had gezet. En het was Nadab die door de dood in de val werd gelokt en die ten onder ging. 11Kinderen, zo zien jullie wat hulpvaardigheid tot stand brengt en wat het gevolg is van onrecht: de dood.’ Toen zei Tobit: ‘Mijn krachten verlaten me.’ Tobias en Sara legden hem op zijn bed, en hij stierf. Hij werd op eervolle wijze begraven.
12Toen Tobias’ moeder stierf, begroef hij haar naast zijn vader. Samen met zijn vrouw vertrok hij naar Medië en ging in Ekbatana bij zijn schoonvader Raguel wonen. 13Tobias zorgde goed voor zijn schoonouders op hun oude dag en bewees hun de gepaste eer, en na hun dood begroef hij hen in Ekbatana. Hij erfde Raguels huis, zoals hij dat van Tobit had geërfd. 14Hij stierf op honderdzeventienjarige leeftijd als een alom gerespecteerd man. 15Voor zijn dood maakte hij nog mee dat Nineve ten onder ging en dat de inwoners door Achikar van Medië gevangen werden genomen en naar Medië werden gevoerd. Hij prees God voor alles wat hij met de inwoners van Nineve en Assyrië had gedaan; nog voor zijn dood maakte hij tot zijn vreugde de ondergang van Nineve mee, en hij prees God, de Heer, die altijd en eeuwig leeft.