1Uit jou, Betlehem in Efrata,
te klein om tot Juda’s geslachten te behoren,
uit jou komt iemand voort die voor mij over Israël zal heersen.
Zijn oorsprong ligt in lang vervlogen tijden,
in de dagen van weleer.
2Totdat de vrouw die zwanger is haar kind heeft gebaard,
worden zijn broeders aan hun lot overgelaten.
Daarna zullen wie er nog over zijn
terugkeren naar de andere Israëlieten.
3Hij zal aantreden en hen als een herder weiden,
bekleed met de macht van de HEER, zijn God,
met de majesteit van diens verheven naam.
Zij zullen veilig wonen,
want hij zal heersen tot aan de einden der aarde,
4en hij brengt vrede.
Wanneer Assyrië ons land binnenvalt
en zijn voet in onze paleizen zet,
zullen wij zeven herders doen opstaan,
ja, acht vorsten uit mensen gekozen.
5Met het zwaard zullen zij Assyrië kaalslaan,
met blinkende wapens Nimrod vernietigen.
Hij zal ons bevrijden van Assyrië
wanneer het ons land binnenvalt
en onze grenzen overschrijdt.
6En wat er van Jakob is overgebleven,
te midden van machtige volken,
zal zijn als dauw die van de HEER komt,
als regendruppels op het groen,
dat niets verwacht van een mens
en niet naar mensenkinderen uitziet.
7Wat er van Jakob is overgebleven,
te midden van grote volken,
zal zijn als een machtige leeuw tussen het wild,
als een leeuw die de kudde binnendringt,
een leeuw die vertrapt en verscheurt,
en er is niemand die hem tegenhoudt.
8Mogen je aanvallers je kracht leren kennen,
mogen je vijanden worden vernietigd!
9Op die dag zal het gebeuren – spreekt de HEER –
dat ik je paarden zal afslachten
en je strijdwagens vernietigen.
10Ik zal de steden in je land verwoesten
en je vestingen neerhalen.
11Je tovermiddelen zal ik je ontnemen,
ik laat geen waarzeggers meer toe.
12Je godenbeelden zal ik vernietigen,
evenals je gewijde stenen,
en je zult niet langer knielen voor wat je zelf hebt gemaakt.
13Je Asjerapalen zal ik verwijderen,
je tempelburchten zal ik verwoesten,
14en in mijn hevige toorn neem ik wraak
op alle volken die niet hebben geluisterd.