Simon Petrus, Jakobus en Johannes geroepen
1Toen hij eens aan de oever van het Meer van Gennesaret stond en het volk zich om hem verdrong om naar het woord van God te luisteren, 2zag hij twee boten aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gestapt, ze waren bezig de netten te spoelen. 3Hij stapte in een van de boten, die van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land weg te varen; hij ging zitten en gaf de menigte onderricht vanuit de boot. 4Toen hij was opgehouden met spreken, zei hij tegen Simon: ‘Vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen.’ 5Simon antwoordde: ‘Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen. Maar als u het zegt, zal ik de netten uitwerpen.’ 6En toen ze dat gedaan hadden, zwom er zo’n enorme school vissen in de netten dat die dreigden te scheuren. 7Ze gebaarden naar de mannen in de andere boot dat die hen moesten komen helpen; nadat dezen bij hen waren gekomen, vulden ze de beide boten met zo veel vis dat ze bijna zonken. 8Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op zijn knieën voor Jezus neer en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens.’ 9Hij was verbijsterd, net als allen die bij hem waren, over de enorme hoeveelheid vis die ze gevangen hadden; 10zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus zei tegen Simon: ‘Wees niet bang, voortaan zul je mensen vangen.’ 11En nadat ze de boten aan land hadden gebracht, lieten ze alles achter en volgden hem.
Genezing van huidvraat
12In een van de steden waar hij kwam, stond er plotseling een man voor hem die door huidvraat getekend was. Toen hij Jezus zag, liet hij zich languit op de grond vallen en smeekte hem om hulp met de woorden: ‘Heer, als u wilt, kunt u mij rein maken.’ 13Jezus stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein!’ En meteen verdween zijn huidvraat. 14Hij beval hem er met niemand over te spreken, maar zei: ‘Ga u aan de priester laten zien en breng een offer voor uw reiniging, zoals Mozes heeft voorgeschreven, als getuigenis voor de mensen.’ 15Maar het nieuws over hem verspreidde zich juist verder, en grote mensenmassa’s verzamelden zich om naar hem te luisteren en zich van hun ziekten te laten genezen. 16Hijzelf trok zich geregeld terug op eenzame plaatsen om er te bidden.
Genezing en vergeving van zonden
17Toen hij op een dag onderricht gaf, bevonden zich onder zijn gehoor ook farizeeën en wetgeleerden die uit allerlei plaatsen in Galilea en Judea en uit Jeruzalem waren gekomen. De kracht van de Heer was werkzaam in hem, opdat hij zieken zou genezen. 18Er kwamen een paar mannen met een verlamde op een draagbed, die ze naar binnen wilden brengen om hem voor Jezus neer te leggen. 19Maar ze zagen geen kans om door de mensenmassa heen te komen, en dus gingen ze het dak op en lieten hem op het bed door een opening in het tegeldak naar beneden zakken tot vlak voor Jezus. 20Toen hij hun geloof zag, zei hij tegen hem: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ 21De schriftgeleerden en de farizeeën begonnen zich af te vragen: Wie is die man dat hij deze godslasterlijke taal spreekt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen? 22Maar Jezus begreep wat ze dachten en zei tegen hen: ‘Vanwaar toch al die bedenkingen? 23Wat is gemakkelijker, te zeggen: “Uw zonden zijn u vergeven” of: “Sta op en loop”? 24Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven.’ En hij zei tegen de verlamde: ‘Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis.’ 25En onmiddellijk stond hij voor de ogen van alle aanwezigen op, pakte het bed waarop hij altijd had gelegen en vertrok naar huis, terwijl hij God loofde. 26Allen stonden versteld en ze loofden God, en zeiden, vervuld van ontzag: ‘Vandaag hebben we iets ongelooflijks gezien!’
Jezus bij Levi
27Daarna ging hij naar buiten en zag hij bij het tolhuis een tollenaar zitten die Levi heette. Hij zei tegen hem: ‘Volg mij!’ 28Levi stond op, liet alles achter en volgde hem. 29Hij richtte in zijn huis een groot feestmaal voor hem aan, waarop een groot aantal tollenaars en anderen samen met Jezus aanwezig waren. 30De farizeeën en hun schriftgeleerden zeiden morrend tegen zijn leerlingen: ‘Waarom eet en drinkt u met tollenaars en zondaars?’ 31Maar Jezus antwoordde: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar wie ziek is wel; 32ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar om zondaars aan te sporen een nieuw leven te beginnen.’
33Ze zeiden tegen hem: ‘De leerlingen van Johannes vasten dikwijls en zeggen hun gebeden, zoals ook de leerlingen van de farizeeën doen, maar die van u eten en drinken maar.’ 34Jezus zei: ‘U kunt toch niet verlangen dat de bruiloftsgasten vasten zolang de bruidegom bij hen is? 35Maar er komt een dag dat de bruidegom bij hen wordt weggehaald, en dan is het hun tijd om te vasten.’ 36Hij vertelde hun ook een gelijkenis: ‘Niemand scheurt een lap van een nieuwe mantel om daarmee een oude mantel te verstellen, want dan scheurt hij de nieuwe, terwijl de lap niet bij de oude past. 37En niemand giet jonge wijn in oude leren zakken, want dan scheuren de zakken door de jonge wijn en wordt de wijn verspild, terwijl de zakken verloren gaan. 38Jonge wijn moet in nieuwe zakken worden gedaan. 39Maar niemand die oude wijn gedronken heeft, wil jonge; hij zegt immers: “De oude wijn is goed!”’