1Dit zijn de wetten en regels waaraan u zich moet houden zolang u leeft in het land dat de HEER, de God van uw voorouders, u in bezit geeft.
Eén plaats om te offeren
2De volken die u zult verdrijven, vereren hun goden op heuveltoppen en hoge bergen en onder bladerrijke bomen. U moet hun gewijde plaatsen met de grond gelijkmaken, 3hun altaren slopen en hun gewijde stenen verbrijzelen; hun Asjerapalen moet u verbranden en hun godenbeelden in stukken hakken. Er mag niets overblijven dat aan die goden herinnert. 4Het is u verboden om de HEER, uw God, op allerlei plaatsen te vereren. 5U mag u daarvoor alleen naar de plaats begeven die hij in een van uw stamgebieden zal kiezen om er zijn naam te laten wonen. Ga dus naar de plaats waar hij woont 6en neem de dieren mee die u voor de brandoffers en vredeoffers hebt bestemd, en ook uw tienden en andere heffingen, de offers die u brengt ter nakoming van een gelofte en uw vrijwillige gaven, en uw eerstgeboren runderen, schapen en geiten. 7Richt daar ten overstaan van de HEER, uw God, een feestmaal aan en geniet met uw familie van de zegeningen waarmee hij uw inspanningen heeft beloond.
8Wij zijn hier nu gewend dat iedereen offert naar het hem goeddunkt, maar dat mag niet zo blijven. 9Weliswaar bent u nu nog niet binnen de veilige grenzen van het gebied dat de HEER, uw God, u zal geven, 10maar straks steekt u de Jordaan over om u in het land dat de HEER u in eigendom geeft, te vestigen. Als hij u eenmaal vrede heeft gegeven door u te verlossen van de vijanden die u omringen, en u leeft er ongestoord, 11dan mag u zich alleen maar naar de ene plaats begeven die de HEER, uw God, zal uitkiezen om er zijn naam te laten wonen. Ga daar met alles wat u moet afdragen heen: de dieren voor uw brandoffers en vredeoffers, uw tienden en andere heffingen, en de bijzondere offers die u ter nakoming van een gelofte aan de HEER brengt. 12En vier dan feest ten overstaan van de HEER, samen met uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en de Levieten bij u in de stad, die immers geen grondgebied hebben zoals u.
13Denk erom dat u geen brandoffers brengt op een willekeurige plaats. 14Alleen op de plaats die de HEER in een van uw stamgebieden kiest mag u offers brengen en aan uw andere verplichtingen voldoen. 15Maar verder mag u, naar de mate waarin de HEER, uw God, u zal zegenen, dieren slachten en vlees eten wanneer u maar wilt, overal waar u woont. Iedereen mag dat, rein of onrein, zoals dat ook geldt voor het eten van gazellen of herten. 16Onthoud u alleen wel van het bloed; laat dat als water op de grond weglopen. 17Het is niet toegestaan om in uw eigen woonplaats een feestmaal aan te richten van de tienden van uw koren, wijn en olie, of van uw eerstgeboren runderen, schapen en geiten, van uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de andere heffingen. 18Want dat mag alleen gebeuren ten overstaan van de HEER, uw God, op de plaats die hij uitkiest. Dat geldt voor ieder van u, voor uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en voor de Levieten die bij u in de stad wonen. In tegenwoordigheid van de HEER, uw God, zult u genieten van de vrucht van uw arbeid. 19Maar vergeet, zolang u in dat land woont, de Levieten niet.
20-21Wanneer de HEER, uw God, u de beschikking heeft gegeven over het hele gebied dat hij u beloofd heeft, ligt de plaats die hij zal kiezen om er zijn naam te laten wonen misschien te ver weg. In dat geval kunt u, als u zomaar eens vlees wilt eten, dat toch met een gerust hart doen. U mag runderen, schapen of geiten die u van de HEER hebt gekregen, slachten zoals ik u heb voorgeschreven, en het vlees eten wanneer u wilt, overal waar u woont. 22Net zoals u gazellen of herten vrijuit mag eten, mag dat ook met zulk vlees, en dat geldt voor iedereen, rein of onrein. 23Maar wees er wel op bedacht dat u zich van het bloed onthoudt, want bloed is leven; vlees met leven erin mag u niet eten. 24Nogmaals, onthoud u van bloed, laat het als water op de grond weglopen. 25Als u dit ter harte neemt, zal het u en uw nageslacht goed gaan, want dan doet u wat goed is in de ogen van de HEER. 26Maar alle gaven die de HEER toekomen en alles wat u hem hebt toegezegd, moet u meenemen naar de plaats die hij zal uitkiezen. 27Van de brandoffers moet u zowel het vlees als het bloed offeren op het altaar van de HEER, uw God. Bij uw vredeoffers moet alleen het bloed tegen het altaar worden gegoten, en mag het vlees gegeten worden. 28Ga zorgvuldig te werk in alles wat ik u vandaag heb voorgehouden. Daar zullen u en uw nageslacht tot in lengte van dagen wél bij varen, omdat u dan doet wat goed is in de ogen van de HEER, uw God.
Tegen verleiding tot afgodendienst
29Straks zal de HEER, uw God, voor u de volken uitroeien die nu nog het land bewonen dat voor u bestemd is. Als u het eenmaal in bezit hebt gekregen en er bent gaan wonen, 30zorg er dan voor dat die volken, die voor u zijn uitgeroeid, niet alsnog uw ondergang worden. Wees niet nieuwsgierig naar hun goden en vraag u niet af: Hoe hebben die volken hun goden vereerd? Zo willen wij het ook doen! 31Nee, de HEER, uw God, verbiedt u dat. Want zij hebben voor hun goden alles gedaan wat de HEER verafschuwt; ze hebben zelfs hun zonen en dochters als offer voor hen verbrand.