Wetten inzake geloften
1Mozes sprak tot de hoofden van de stammen van de Israëlieten: Dit is de zaak die de HEERE geboden heeft:
2Wanneer een man de HEERE een gelofte doet of een eed zweert om een verplichting op zich te nemen, dan mag hij zijn woord niet schenden; overeenkomstig alles wat uit zijn mond komt, moet hij doen.
3Maar wanneer een vrouw de HEERE een gelofte doet, en in haar jeugd, terwijl ze nog in het huis van haar vader woont, een verplichting op zich neemt,
4en haar vader van haar gelofte hoort en van haar verplichting, die zij op zich genomen heeft, en haar vader tegen haar zwijgt, dan zijn al haar geloften en elke verplichting die zij op zich genomen heeft, van kracht.
5Maar als haar vader haar ervan afhoudt, op de dag dat hij van al haar geloften hoort en van de verplichtingen die zij op zich genomen heeft, dan is het niet van kracht. De HEERE zal het haar vergeven, want haar vader heeft haar ervan afgehouden.
6Maar als zij een man heeft, en haar geloften of de onbezonnen uitspraak van haar lippen, waarmee zij een verplichting op zich genomen heeft, op haar rusten,
7en haar man hoort ervan, maar hij zwijgt tegen haar op de dag dat hij ervan hoort, dan zijn haar geloften van kracht, en zijn de verplichtingen die zij op zich genomen heeft, van kracht.
8Maar als haar man op de dag dat hij ervan hoort, haar ervan afhoudt, dan verbreekt hij haar gelofte, die op haar rust, en de onbezonnen uitspraak van haar lippen, waarmee zij een verplichting op zich genomen heeft, en de HEERE zal het haar vergeven.
9Wat betreft de gelofte van een weduwe of van een verstoten vrouw: alles waartoe zij zichzelf verplicht heeft, is voor haar van kracht.
10Maar als zij in het huis van haar man een gelofte aflegt, of met een eed een verplichting op zich neemt,
11en haar man ervan hoort, maar tegen haar zwijgt en haar er niet van afhoudt, dan zijn al haar geloften van kracht en is elke verplichting die zij op zich genomen heeft, van kracht.
12Maar als haar man op de dag dat hij ervan hoort, deze nadrukkelijk verbreekt, dan is geen enkele uitspraak van haar lippen, van haar geloften en van de verplichting tegenover haarzelf van kracht; haar man heeft die verbroken en de HEERE zal het haar vergeven.
13Elke gelofte en elke verplichting onder ede om zichzelf te verootmoedigen, kan haar man bekrachtigen of kan haar man verbreken.
14Maar als haar man dag na dag nadrukkelijk tegen haar zwijgt, bekrachtigt hij al haar geloften of al de verplichtingen die op haar rusten; hij bekrachtigt ze, omdat hij op de dag dat hij ervan hoorde, tegen haar gezwegen heeft.
15Maar als hij, nadat hij ervan gehoord heeft, ze pas later nadrukkelijk verbreekt, dan laadt hij haar ongerechtigheid op zich.
16Dit zijn de verordeningen die de HEERE Mozes geboden heeft met betrekking tot een man en zijn vrouw, met betrekking tot een vader en zijn dochter in haar jeugd, terwijl ze nog in het huis van haar vader woont.