Gericht over Syrië en Israël
1Verder zei de HEERE tegen mij: Neem u een groot schrijfbord en schrijf daarop, voor iedereen leesbaar: Maher Sjalal Chasj Baz.
2Toen nam ik voor mijzelf betrouwbare getuigen: Uria, de priester, en Zacharia, de zoon van Jeberechja.
3Ik was tot de profetes genaderd, zij werd zwanger en baarde een zoon. Toen zei de HEERE tegen mij: Geef hem de naam Maher Sjalal Chasj Baz.
4Want voordat het jongetje papa of mama zal kunnen roepen, zal men het vermogen van Damascus en de buit van Samaria vóór de koning van Assyrië dragen.
5De HEERE sprak opnieuw tot mij:
6Omdat dit volk versmaadt
de zacht stromende wateren van Siloah,
en er vreugde is bij Rezin en de zoon van Remalia,
7daarom, zie, doet de Heere over hen opkomen
de machtige, geweldige wateren van de rivier de Eufraat,
namelijk de koning van Assyrië met al zijn luister.
Deze zal buiten al zijn stroombeddingen treden,
en over al zijn oevers heenstromen.
8Hij dringt door tot in Juda, overspoelt het, trekt er doorheen,
hij reikt tot aan de hals,
en zijn uitgebreide vleugels
zullen de volle breedte van Uw land innemen, Immanuel!
9Volken, loop te hoop, en word verpletterd!
En neem ter ore, allen die in verre landen zijn,
omgord u en word verpletterd;
omgord u en word verpletterd!
10Beraam een plan – het zal verijdeld worden!
Spreek een woord – het zal niet tot stand komen!
Want God is met ons.
11Immers, zo heeft de HEERE tegen mij gezegd, toen Zijn hand mij te sterk werd en Hij mij onderwees dat ik niet in de weg van dit volk moest gaan:
12U mag geen samenzwering noemen
alles wat dit volk een samenzwering noemt;
en waar zij voor bevreesd zijn, daarvoor mag u niet bevreesd zijn en niet schrikken.
13De HEERE van de legermachten, Hem moet u heilig achten;
Hij is uw vrees en Hij is uw verschrikking.
14Hij zal tot een heiligdom voor u zijn,
tot een steen des aanstoots,
en tot een rots waarover men struikelt
voor de beide huizen van Israël,
tot een strik en een val voor de inwoners van Jeruzalem.
15Velen onder hen zullen struikelen,
vallen en gebroken worden,
verstrikt raken en gevangen worden.
16Bind het getuigenis toe!
Verzegel de wet onder Mijn leerlingen!
17Ik zal de HEERE verwachten, Die Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob; op Hem zal ik hopen.
18Zie, ik en de kinderen die de HEERE mij gegeven heeft, dienen tot tekenen en wonderen in Israël,
afkomstig van de HEERE van de legermachten, Die op de berg Sion woont.
19Wanneer zij dan tegen u zeggen: Raadpleeg de geesten van doden, en waarzeggers met hun gelispel en geprevel – zeg dan: Moet een volk zijn God niet raadplegen? Moet men voor de levenden de doden raadplegen?
20Terug naar de wet en het getuigenis! Als zij niet overeenkomstig dit woord spreken, zal er voor hen geen dageraad zijn.
21Men zal er terneergedrukt en hongerig rondtrekken. Wanneer het gebeurt dat men hongerlijdt, zal men uitbarsten in woede, en zijn koning en zijn God vervloeken. Of men de blik nu naar boven richt,
22of naar de aarde kijkt, zie, er zal benauwdheid en duisternis zijn, angstaanjagende donkerheid. En men zal voortgedreven worden, het donker in.
De geboorte van de Messias
23Voorzeker, er zal geen donkerheid blijven voor het land waarin benauwdheid is.
Zoals Hij in vroeger tijd
minachting heeft gebracht
over het land van Zebulon
en over het land van Naftali,
zo zal Hij in later tijd eer bewijzen
aan de Weg van de zee,
de overkant van de Jordaan,
het Galilea waar de heidenvolken wonen.