De openbaring van de mens der wetteloosheid
1En wij vragen u dringend, broeders, met betrekking tot de komst van onze Heere Jezus Christus en onze vereniging met Hem,
2dat u niet snel aan het wankelen wordt gebracht of verschrikt, niet door een uiting van de geest, niet door een woord, en ook niet door een brief die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag van Christus al aangebroken zou zijn.
3Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is,
4de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet.
5Herinnert u zich niet dat ik u deze dingen zei, toen ik nog bij u was?
6En u weet wat hem nu weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt.
7Want het geheimenis van de wetteloosheid is al werkzaam. Alleen is er iemand die hem nu weerhoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is.
8En dan zal de wetteloze geopenbaard worden. De Heere zal hem verteren door de Geest van Zijn mond en hem tenietdoen door de verschijning bij Zijn komst;
9hem, wiens komst overeenkomstig de werking van de satan is, met allerlei kracht, tekenen en wonderen van de leugen,
10en met allerlei misleiding van de ongerechtigheid in hen die verloren gaan, omdat zij de liefde voor de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden.
11En daarom zal God hun een krachtige dwaling zenden, zodat zij de leugen geloven,
12opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een behagen hebben gehad in de ongerechtigheid.
Opwekking tot standvastigheid
13Maar wij moeten God altijd voor u danken, broeders, die geliefd bent door de Heere, dat God u van het begin verkoren heeft tot zaligheid, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid.
14Daartoe heeft Hij u geroepen door ons Evangelie om de heerlijkheid van onze Heere Jezus Christus te verkrijgen.
15Sta dan vast, broeders, en houd u aan de overleveringen waarin u onderwezen bent door ons woord of door onze brief.
16En onze Heere Jezus Christus Zelf en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad en ons een eeuwige troost en goede hoop gegeven heeft uit genade,
17moge uw harten vertroosten en u in elk goed woord en werk versterken.