Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
3 maart 2018

Paulus, vrouwen en handschriften

Afgelopen zomer publiceerde Philip B. Payne een wetenschappelijk artikel dat de gemoederen van nieuwtestamentici behoorlijk bezighield (zie bijvoorbeeld deze discussie). Payne raakt dan ook aan een vraag die gevoelig ligt in sommige kerkelijke kringen, namelijk welke rollen vrouwen mogen vervullen in de kerk. Wat betoogt Payne nu eigenlijk? Dr. Bart Kamphuis, docent en studentcoördinator bij de theologische opleidingen van Hogeschool Viaa in Zwolle, schreef een blog over Paulus, vrouwen en handschriften.
De betreffende tekst is 1 Korintiërs 14:34-35, een van de twee ‘zwijgteksten’ in Paulus’ brieven. In de Nieuwe Bijbelvertaling luiden deze verzen als volgt:

Vrouwen moeten gedurende uw samenkomsten zwijgen. Ze mogen niet spreken, maar moeten ondergeschikt blijven, zoals ook in de wet staat. Als ze iets willen leren, moeten ze het thuis aan hun man vragen, want het is een schande voor een vrouw als ze tijdens een samenkomst spreekt.

Payne vestigt in zijn artikel de aandacht op de vierde-eeuwse Codex Vaticanus, het belangrijkste Griekse handschrift van het Nieuwe Testament. Hier staan bij 1 Korintiërs 14:34-35 in de linker kantlijn een aantal opvallende symbolen: vanuit de tekst loopt een horizontale streep naar links, en daarnaast staan twee punten (zie Afbeelding 1). Payne interpreteert dit als een aanwijzing van de kopiïst dat de verzen moeten worden beschouwd als latere toevoeging aan de brief van Paulus.

Afbeelding 1, 1 Korintiërs 14:34-35 in de Codex Vaticanus (vers 34 begint bij de tweede regel). Links bovenin de symbolen die volgens Payne betekenen dat de kopiïst van Codex Vaticanus vers 34-35 als onecht beschouwde. Afbeelding gebruikt met toestemming van de Vatican Library.

Kunnen we dit niet even checken in het origineel? Nee, helaas niet. Van geen enkel nieuwtestamentisch geschrift hebben we het origineel (zoals van geen enkel geschrift uit de oudheid). We moeten het dus doen met de kopieën die we hebben teruggevonden. Als deze kopieën van elkaar afwijken (en dat doen ze voortdurend), dan moet er een beredeneerde keuze worden gemaakt welke ‘variant’ waarschijnlijk origineel is. Maar ook als de kopieën niet van elkaar afwijken, kun je soms beargumenteren dat een bepaald woord of zelfs een aantal zinnen vermoedelijk niet origineel zijn. De technische term voor zo’n hypothese is ‘conjectuur’. Paynes voorstel om 1 Korintiërs 14:34-35 te schrappen is zo’n conjectuur.

Paynes argumentatie op basis van de mysterieuze symbolen in de kantlijn is niet onomstreden (zo stellen anderen dat de symbolen meer dan duizend jaar jonger zijn dan de tekst in het handschrift). Maar er zijn meer argumenten tegen de echtheid van 1 Korintiërs 14:34-35. Om de belangrijkste vier te noemen: 1) De passage doorbreekt heel abrupt een doorlopend betoog over geestesgaven. 2) Het gebod om te zwijgen staat in flagrante tegenspraak met Paulus’ aanwijzing in hoofdstuk 11 van dezelfde brief, namelijk dat vrouwen moeten bidden en profeteren met bedekt hoofd. 3) Het zou de enige plek zijn waar Paulus voor een instructie verwijst naar ‘de wet’ (“zoals ook in de wet staat”) – nog afgezien van het probleem dat een dergelijk verbod in de Thora niet te vinden is.

Het vierde argument heeft weer met handschriften te maken. In een aantal handschriften, waaronder de zesde-eeuwse Codex Claromontanus, staan deze verzen op een andere plek. In deze manuscripten staat de zwijgtekst niet na vers 33, maar na vers 40. Wanneer een stukje tekst in verschillende handschriften op verschillende plekken staat, roept dat het vermoeden op dat het om een latere invoeging gaat. Zo tref je het verhaal van de overspelige vrouw uit Johannes 8, waarvan vaststaat dat het een latere invoeging is, ook aan op verschillende plekken in de handschriften.

Om bovenstaande redenen wordt de authenticiteit van 1 Korintiërs 14:34-35 al heel lang in twijfel getrokken door Bijbelgeleerden (al in 1865 stelde de doopsgezinde dominee Jan Willem Straatman voor de verzen te negeren). Zelf ben ik er ook van overtuigd geraakt dat in Paulus’ oorspronkelijke brief vers 33 gevolgd werd door vers 36. Tegelijk zijn er tot op de dag van vandaag ook altijd nog Bijbelgeleerden die menen dat Paulus in zijn eerste brief aan de Korintiërs de vrouwen wel degelijk het zwijgen heeft opgelegd. Deze geleerden betogen meestal ook dat 1 Timoteüs (met die andere zwijgtekst in 2:11-15) door Paulus zelf geschreven is. De meerderheidspositie is echter dat deze brief enkele decennia na Paulus’ dood ontstaan is in de kring van Paulus’ leerlingen.

Er is overigens nóg een handschriftenkwestie waar de positie van vrouwen in de vroege kerk aan de orde is. In Romeinen 16:7 vraagt Paulus om de groeten over te brengen aan Andronikus en Junia … die als apostelen veel aanzien genieten. Junia is een vrouwennaam. Het gaat hier dus om een vrouwelijke apostel. Dat is een belangwekkend gegeven voor discussies over de vrouw in het ambt. Toch speelt Junia vaak een ondergeschikte rol in kerkelijke m/v-discussies. En dat heeft opnieuw te maken met de handschriften.

Het punt is namelijk dat je in het Grieks aan het woordaccent kunt zien of het om een man of een vrouw gaat. Is het Junían (vierde naamval vrouwelijk) of Junián (vierde naamval mannelijk)? Helaas worden in onze oudste en belangrijkste handschriften geen woordaccenten gebruikt. In jongere handschriften staan wel accenten, en daar zie je dat het woord zowel vrouwelijk als mannelijk geaccentueerd wordt.

Afbeelding 2, Romeinen 16:7 ‘Junia’ (IOYNIAN); de eerste letter is sterk vervaagd. In een later stadium (9e-11e eeuw) heeft iemand alsnog woordaccenten toegevoegd aan de tekst in Codex Vaticanus. Deze persoon ging uit van Junia als vrouwelijke apostel: hij/zij plaatste het accent op de tweede ‘I’. Afbeelding gebruikt met toestemming van de Vatican Library.

De handschriften bieden dus geen uitsluitsel. Daarom is het strikt genomen mogelijk om Junian te vertalen als Junias, gewoon een mannelijke apostel. Dit is bijvoorbeeld de vertaling van de NBG51 en de HSV. Overigens is er onder geleerden inmiddels een sterke consensus dat het in Romeinen 16:7 wel degelijk om een vrouw gaat. Junia blijkt een zeer veelvoorkomende naam te zijn in die tijd, terwijl we nog geen enkel ander geval kennen van de naam Junias. Bovendien hebben de kerkvaders in Junian altijd een vrouw gezien.

Junia was duidelijk ook niet de enige vrouw in Paulus’ netwerk die een belangrijke rol speelde in de eerste gemeenten. Zo roemt Paulus in Romeinen 16 ook de verdiensten van twee andere vrouwen, Febe (“in dienst van de gemeente in Kenchreeën”, vers 1) en Prisca (samen met haar man Aquila “mijn medewerkers in de dienst aan Jezus Christus”, vers 3). Alles wijst erop dat vrouwen in de eerste gemeenten buiten Palestina rollen vervulden die uiteindelijk, toen de kerk zich later in de eerste eeuw nadrukkelijker begon te organiseren, aan mannen voorbehouden bleven. De invoeging van 1 Korintiërs 14:34-35 en de zwijgtekst in 1 Timoteüs weerspiegelen deze inperking van vrijheid voor vrouwen uit de paulinische beginjaren. Het is de ironie van de geschiedenis dat daardoor uitgerekend de ruimdenkende Paulus in de afgelopen eeuw vaak is uitgemaakt voor ‘vrouwenhater’.

Deze blog is geschreven door gastblogger dr. Bart Kamphuis. Bart Kamphuis is docent en studentcoördinator bij de theologische opleidingen van Hogeschool Viaa in Zwolle. Hij promoveerde recent bij de Vrije Universiteit in Amsterdam op leven en werk van Jan Hendrik Holwerda (1805-1886), die veel betekend heeft voor de studie van de nieuwtestamentische handschriften.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.24.4
Volg ons