Na de coronacrisis: herinnering aan de dorheid
De coronamaatregelen worden versoepeld, maar we zijn er nog niet van af. De coronacrisis zal ons nog lang heugen. Maar hoe? Net als de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog zal de herinnering aan deze crisis kritische en gevaarlijke kanten hebben. Onze kwetsbaarheid zal ons heugen, en de onderlinge hulp, de ruimte die we elkaar gaven en van elkaar kregen. Maar vanzelf blijft die herinnering niet werkzaam. We zullen haar levend moeten maken en houden, tastend en zoekend.
Ik verwacht dat er iets soortgelijks gebeurt als na de aanslagen op 11 september 2001. De Amerikaanse schrijfster Kathleen Norris noemde de periode direct daarna een tijd van genade: ‘Geen rellen, geen paniek en geen run op de banken. We waren een wat meer nadenkend volk, al was het maar kort. Er was het geschenk van een week zonder het bombardement aan reclame, een week zonder trivialiteiten over beroemdheden.’
Nu we zijn teruggekeerd naar het normale leven, schrijft Norris in 2004, ‘en ons weer druk maken over wat Jennifer Lopez aan heeft of juist niet aan heeft’, zouden we ons terug kunnen laten roepen naar de ernst van 11 september om daar iets van betekenis te vinden.
Dorheid
Norris realiseerde zich dat dit niet vanzelf gaat. Het essay dat ze hierover schreef heet The Grace of Aridity, de genade van de dorheid. Genade betekent lang niet altijd de doorbraak van lang verhoopte inzichten. Genade toont zich vaker in: stilvallen, niet weten wat te doen, wat te denken of zelfs maar wat precies te voelen. Zo en daar kunnen zich nieuwe vragen en antwoorden aandienen en kan God zich opnieuw te kennen geven, aldus Norris (‘The Grace of Aridity and Other Comedies’, in: The Best Catholic Writing 2004, ed. B. Doyle, Chicago, 2004, pag. 45-52).
Maar deze dorheid blijft niet vanzelf in herinnering. Dat geldt voor nine eleven, het zal ook gelden voor de coronacrisis. Sterker nog: de ervaring van dorheid, van niet weten welke kant het op gaat, wordt al bedreigd terwijl zij nog volop heerst. We hebben de afgelopen weken al talloze uitspraken gehoord die pretendeerden precies te weten wat de coronacrisis betekent.
Intussen wordt de dorheid nog ernstiger bedreigd door de neiging simpelweg te wachten tot de crisis voorbij is. Even pauze en dan kunnen we verder alsof er niets aan de hand is. We grijpen de kans voor wat achterstallig onderhoud waar we normaal gesproken moeilijk aan toekomen. Maar daarna: volle kracht vooruit. Immers, de economie kan niet te lang stilliggen.
Verdringing
Nu valt onder ‘de economie’ ook de winkelier in het buurtwinkelcentrum en de musicus die als zzp’er moet overleven. De privatisering van allerlei sectoren heeft ons op ongekende schaal direct afhankelijk gemaakt van een goed draaiende economie. Maar de crisis zou juist tot de vraag kunnen leiden of dat wel verstandig is. Zijn er geen andere, minder kwetsbare en meer duurzame vormen denkbaar om de samenleving te organiseren?
Opvallend genoeg worden dergelijke vragen nauwelijks aan de orde gesteld. Zelfs de meest voor de hand liggende vraag klinkt niet: hoe wij de saamhorigheid, het onderlinge hulpbetoon en het respect voor beroepsgroepen die eerder nogal eens leden onder gebrek aan waardering, zouden kunnen vasthouden.
Het valt dus niet te verwachten dat dergelijke vragen na de crisis wel breed zullen worden besproken en diepgaand zullen worden doordacht. In ieder geval niet zomaar. De dorheid die ons daaraan zou kunnen herinneren wordt al tijdens de crisis zelf zoveel mogelijk verdrongen. Onszelf en elkaar eraan herinneren zal na de crisis des te meer moeite kosten.
Bijbels patroon
Wie wel eens in de Bijbel leest, zal dit patroon herkennen. Er doet zich een crisis voor. Dankzij Gods betrokkenheid dient zich toch een weg vooruit aan. Maar steeds is er de neiging de crisis niet alleen zo snel mogelijk te vergeten, maar haar ook te ontkennen en het liefst zo snel mogelijk terug te keren naar de status quo ante, de tijd vóór de crisis. Als voor het volk Israël in de woestijn de honger dreigt, verlangt het terug naar het slavenhuis Egypte waar de vleespotten tenminste gevuld waren en er voldoende brood te eten was (Exodus 16:2-3). Zelfs na veertig jaar in de woestijn, toch het toppunt van dorheid, is het inzicht nog niet definitief doorgedrongen dat hun nieuwe woonplaats een geschenk is en blijft. Dat het een land is waaraan God ‘veel zorg besteedt en waarover hij waakt, het hele jaar door, van de eerste tot de laatste dag’ (Deuteronomium 11:12). Dat daarom nooit mag worden behandeld als simpel eigendom, waarmee het volk kan doen wat het wil. Steeds bij de oogst moet het volk daarom gedenken dat God het uit onverdiende goedheid naar het land gebracht heeft dat overvloeit van melk en honing. En dat het God is die ook weer aan deze generatie het land geeft (Deuteronomium 26:9-10).
Wittebroodsweken
Die woorden voorkomen niet dat Israël afdwaalt. God roept het vervolgens terug. De profeten Hosea en Jeremia zien de tijd van Israël in de woestijn als wittebroodsweken. Het volk is de bruid en God de bruidegom (Jeremia 2:2). Daarom is het goed nieuws dat God zijn volk opnieuw in de woestijn zal voeren. Niet om het te straffen – al is het wel een gevolg van de ontrouw van het volk Nee, Gods inzet hiermee is dat het volk opnieuw zijn liefde zal beantwoorden ‘als in de tijd van haar jeugd, als op de dag dat zij wegtrok uit Egypte’ (Hosea 2:17).
Het blijft grote moeite kosten dorheid onder ogen te zien. Jeremia wijdt zich eraan, maar het leidt ertoe dat hij de bijnaam krijgt ‘Overal paniek’ – of, met de Willibrordvertaling: ‘Ontzetting overal’ (Jeremia 20:10). Dat risico zullen kerken en gelovigen na de coronacrisis moeten nemen. Dat ze gezien worden als zwartkijkers, die de crisis overdrijven en zwelgen in dorheid. Zich zo opstellen zal moeite kosten, want juist christenen zijn de laatste tijd hun hoop gaan verwarren met optimisme. Maar hoop betekent niet dat je de dorheid bagatelliseert. Nee, je vertrouwt jezelf aan de dorheid toe in de hoop juist daar een nieuwe toekomst te krijgen. Inderdaad, alsof je opnieuw ten huwelijk wordt gevraagd.
Dr. Erik Borgman
is lekendominicaan en hoogleraar theologie van de religie, in het bijzonder het christendom, aan de Universiteit van Tilburg.