Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
Leesplannen
8 resultaten
Dag 43 – Gods dienaar

De laatste verzen van Jesaja 52 vormen het begin van een profetie over de lijdende dienaar van de heer, die doorloopt tot het einde van hoofdstuk 53. In dit gedeelte rijzen twee beelden van de dienaar op, die met elkaar lijken te botsen. Enerzijds spreekt de tekst over zijn vernedering. Zijn afzichtelijke uiterlijk en mismaaktheid doen iedereen huiveren. Aan de andere kant horen we dat de dienaar hoogverheven en groots zal zijn. Volken en koningen staan sprakeloos vanwege hem. Eenzelfde tegenstrijdigheid kenmerkt het einde van Jezus’ leven op aarde. Jezus stierf een vernederende kruisdood. Zijn handen en voeten werden doorboord, op zijn hoofd werd een doornenkroon geplaatst. Maar nadat Hij door de dood heen was gegaan, werd Hij door God tot majesteit verheven (Johannes 12:23). Hij werd opgenomen in de hemel. Vandaar zal Hij, gezeten aan de rechterhand van God, op een dag heersen over de hele wereld (Lukas 24:51; Hebreeën 1:3; Openbaringen 11:15; 19:11-16).

‘En zij aan wie niets was verteld, zullen zien, zij die niets hadden gehoord, zullen begrijpen.’ Aan wie denk jij bij deze zin?

Dag vier: De vrucht van de Geest is… VREDE

De vrucht van de Geest is vrede, zo schrijft Paulus in Galaten 5:22. In het Grieks staat er eirènè. Onze naam ‘Irene’ is hiervan afgeleid.

Alomvattend…

In het Oude Testament (Hebreeuws) is het woord voor vrede sjalom. Dit woord heeft een veel diepere inhoud dan de afwezigheid van ruzie, conflict en onvrede. De vrede die God geeft, is dat alles klopt, alles op de juiste plek valt, alles functioneert zoals het bedoeld is. Vrede is een situatie waarin je je op je gemak voelt bij God en bij elkaar, je voelt je thuis. Als er vrede is, dan is er gaafheid, heelheid en harmonie.
In het Oude Testament was het vredeoffer een hoogtepunt binnen de offerdienst. Drie ‘partijen’ genoten van dit vrijwillige offer. Een deel van het offerdier was voor God bestemd. Een ander deel was voor de priesters. Maar het grootste deel mocht de offeraar weer mee terugnemen om samen met zijn gezin te eten (zie Leviticus 3, 7 en 1 Samuel 1). Zo kon iedereen letterlijk proeven van de harmonie en verbinding die Gods vrede teweegbrengt.

‘Zoals de wereld die niet geven kan…’

De bron van vrede is God zelf. Daarom noemt Paulus Hem herhaaldelijk ‘de God van de vrede’ (Romeinen 15:33 en 16:20). Jezus spreekt veelvuldig zijn vrede uit over zijn angstige leerlingen. In Johannes 14:27 zegt Hij: ‘Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan.’ Vrede is dus wat de Geest als vrucht werkt, wat Jezus uitspreekt over zijn volgelingen en God (de Vader) is de God van de vrede.
Vrede als vrucht van de Geest is een diepe ervaring van heelheid en harmonie in relaties. De Geest wil dit als vrucht in ons laten groeien. Uit onszelf komen vaak heel andere dingen naar boven: onvrede, irritatie over situaties, mensen en ook over onszelf! Gods Geest wil dat deze onvrede minder wordt en vrede meer ruimte krijgt.

Als we deze vrede kunnen ontvangen en onszelf eigen maken, verandert dat niet alleen onszelf. En dat is ook de bedoeling. Een vrucht is er niet om alleen zelf van te genieten, maar ook om anderen van te laten genieten. Denk maar aan de bekende uitspraak van Jezus: ‘Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden’ (Matteüs 5:9). Wie de vrede, de harmonie van God in zich draagt, gaat die ook uitdelen. Zo iemand weerspiegelt het karakter van God.

Vragen…

Waar ervaar jij onvrede, gebrek aan sjalom?
In welke situatie zou jij vredestichter kunnen zijn?
Nodig de heilige Geest uit om in de situaties die je benoemd hebt de vrucht van vrede te geven.

De diepte in

Vandaag duik je meteen de diepte in met een aflevering van het studieleesplan ‘Verdiep je in het Onzevader’. Veel leesplezier toegewenst!

 

Leesplan Verdiep je in het Onzevader: Dag 1

God als vader

Matteüs 6:9:

Bid daarom als volgt:

Onze Vader in de hemel,

laat uw naam geheiligd worden.

 

Toelichting
God als Vader in het Oude Testament
‘Onze Vader in de hemel’, zo begint Jezus zijn gebed. Hoe uniek of gebruikelijk was het in die tijd om God als Vader aan te spreken?

In het Oude Testament wordt God niet vaak direct als ‘Vader’ aangesproken, zoals in het Onzevader gebeurt. Je vindt het een enkele keer, bijvoorbeeld in Jesaja 63:16, waar de profeet God als vader aanspreekt. Toch komen we ook in het Oude Testament God als vader tegen.

God wordt bijvoorbeeld als vader van de koning beschreven. Ook bij de volken rondom Israël werd de koning vaak als zoon van een godheid gezien. Het is een manier van spreken waarmee de koning en de priesters lieten zien dat de koning van het land door God zelf was aangesteld. God heeft de macht over hemel en aarde, maar een deel daarvan draagt Hij over aan de koning, die daarmee zijn zoon wordt.

Maar God wordt soms ook als de vader van zijn volk beschreven. Dat gebeurt dan vaak in een beeldspraak. Bijvoorbeeld in Deuteronomium 1:30-31: ‘U hebt toch gezien hoe hij het in Egypte voor u opnam, en ook in de woestijn, waar u ervaren hebt dat de HEER, uw God, u gedragen heeft zoals een vader zijn kind draagt, de hele weg die u gegaan bent tot uw aankomst hier.’ Zo zorgt God voor zijn volk, en daarom hoeven ze niet bang te zijn.

Er zitten ook andere aspecten aan het beeld van God als vader. In Spreuken 3:11-12 lezen we: ‘Luister goed! Als de Heer streng voor je is, verzet je dan niet tegen hem. Want de Heer straft je voor je fouten omdat hij van je houdt. Net zoals een vader zijn kinderen straft omdat hij van hen houdt.’

Het beeld van God als vader wordt in het Oude Testament dus gebruikt om op een indirecte manier eigenschappen van God te beschrijven. Eigenschappen als zorgzaamheid, liefde, geduld, maar ook strengheid en macht.

God als vader in het Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament kom je eigenlijk alles weer tegen wat je in het Oude Testament al zag, maar in versterkte vorm. God wordt bijvoorbeeld vaak Vader genoemd. En in het Nieuwe Testament heb je ook de bijzondere relatie tussen God als Vader en Jezus als Zoon. Je zou kunnen zeggen: ook in het Nieuwe Testament is God de Vader van de koning (namelijk Jezus), maar is er uiteraard nog veel meer te zeggen over Jezus’ Zoonschap.

Wat voor nu belangrijk is, is dat we in het denken van het Nieuwe Testament God Vader noemen omdat we bij Jezus horen. Jezus is Gods Zoon en noemt God Vader. Daarom kunnen wij, als volgelingen van Jezus, God ook ‘onze Vader’ noemen. We treden als het ware toe tot de familie! In Romeinen 8:15: legt Paulus aan de lezers uit dat God de heilige Geest als geschenk aan de christenen gegeven heeft. Daardoor ervaren ze dat ze Gods kinderen zijn. Daarom kunnen ze God als hun Vader, als ‘Abba, Vader’ aanroepen. Dat God in hét voorbeeldgebed uit het Nieuwe Testament met ‘onze Vader’ wordt aangesproken, is dus niet vreemd! Je moet daarbij het woord ‘ons’ niet over het hoofd zien – het gaat om de gelovigen als groep, als geheel. Wij mogen God Vader noemen.

In het Nieuwe Testament is ‘de Vader’ of ‘jullie Vader (in de hemel)’ ook een van de manieren geworden waarop je over God kunt praten. In Matteüs 5:45 lezen we: ‘Alleen dan zijn jullie echt kinderen van God. Want ook jullie Vader in de hemel is goed voor iedereen. Hij geeft zon en regen voor iedereen, voor goede en voor slechte mensen.’

Ook de beeldspraak over God als vader kom je tegen in het Nieuwe Testament. Zo vinden we in Hebreeën 12:7-8: ‘Alle kinderen worden wel eens door hun vader gestraft. Dat hoort erbij. En jullie worden door God gestraft. Dat betekent dat God jullie als zijn kinderen behandelt. God straft alle gelovigen. Als God je straft, weet je dus dat je echt zijn kind bent.’ Je ziet hier hetzelfde motief als we in het Oude Testament gezien hebben. Maar het motief wordt nu toegepast op het christelijk leven. Moeilijkheden die je overkomen kún je duiden als een straf van God (in elk geval werd dat in de Bijbelse tijd vaak gedaan); dat hoort erbij, zegt de schrijver van Hebreeën; ook dat hoort bij de manier waarop God Vader voor jou is.

Abba
Het gebruik van het woord ‘Vader’ in het Nieuwe Testament laat nog goed zien dat de eerste christenen niet alleen Grieks maar ook Aramees spraken. Drie keer wordt God abba genoemd (Marcus 14:36, Romeinen 8:15, Galaten 4:6). Omdat het woord abba in de Griekse tekst ook een woord uit een andere taal is, wordt het in het Nederlands onvertaald gelaten (net als bijvoorbeeld talita koem in Marcus 5:41). Abba is de Aramese aanspreekvorm van het woord aav, ‘vader’ (abba is dus niet een extra lieve aanspreekvorm, geen ‘lieve papa’, zoals uitleggers vroeger wel zeiden, maar gewoon ‘vader’). Misschien is abba wel het eerste woord van de Aramese versie van het Onzevader geweest.

Reflectie
We hebben gezien dat God in het oude Israël af en toe vergeleken werd met een vader. Een (goede) vader geeft sturing aan zijn gezin, beschermt zijn kinderen, voedt ze liefdevol op en corrigeert ze waar nodig. De aspecten liefde, bescherming en correctie zijn de belangrijkste redenen waarom Gods relatie tot de mensen met vaderschap vergeleken werd. Het is interessant om te zien dat God soms op dezelfde manier met een moeder vergeleken wordt. In het Nieuwe Testament zien we ‘Vader’ veel vaker terug als aanspreektitel voor God: we mogen God onze Vader noemen. Nog steeds gaat het daarbij om liefde, bescherming en correctie. En wie ‘onze Vader’ zegt of ‘mijn Vader’, zegt impliciet dat hij of zij zichzelf positioneert als kind, een kind van God dat bescherming nodig heeft, liefde en op zijn tijd correctie.

In het Onzevader noemen we met de christenen van alle eeuwen, en de kerk wereldwijd God onze Vader. Het kan lastig zijn om vader of moeder als beeld voor God te gebruiken, als je zelf geen goede relatie met je ouders hebt. Als je persoonlijk over God of met God spreekt, kun je natuurlijk een andere aanspreekvorm kiezen.

 

Wil je meer lezen van dit leesplan Verdiep je in het Onzevader? Je vindt het leesplan door via het menu te gaan naar ‘Leesplannen’.

Dag 3 – Laat Uw naam geheiligd worden

De naam van God

Toelichting
Tegen het vloeken?
In Exodus 20:7 lezen we: ‘Spreek mijn naam niet zomaar uit, zonder nadenken. Als iemand dat toch doet, zal ik hem straffen’ (BGT). Waar gaat het dan precies om? De mensen geloofden dat het uitspreken van een naam bijzondere kracht kon hebben, zeker het uitspreken van Gods naam. Die kracht kun je ten goede gebruiken: ‘Onze hulp is in de naam van de HEER die hemel en aarde gemaakt heeft’ (Psalm 124:8). De keerzijde was ook waar: je kon Gods naam ook ten kwade gebruiken. In Leviticus 24:10-16 kun je lezen hoe erg men het in het oude Israel vond als Gods naam misbruikt werd – iemand die Gods naam lasterde, moest zelfs ter dood gebracht worden. Een ander voorbeeld vinden we in Handelingen 19:13-16, waar niet-christenen met de naam van Jezus boze geesten proberen uit te drijven. Het gebruik, of in dit geval misbruik, van een heilige naam is een krachtig middel. Je zou kunnen zeggen dat het om iets anders gaat dan het vloeken zoals wij dat kennen. Het gaat om het ‘erbij roepen van God’ terwijl dat eigenlijk niet kan.

Gods naam heiligen
Het Griekse woord voor ‘heiligen’ (hagiazô) en ook het Hebreeuwse werkwoord (qadash) hebben iets te maken met het apart zetten van dingen. Je heiligt iets als je het op een bijzondere manier behandelt, met bijzondere eer. Gods naam is een bijzondere (heilige) naam: ‘Hij zal er zijn’.

De uitdrukking ‘Gods naam heiligen’ staat ook al in het Oude Testament. Het volk heeft het moeilijk, maar de profeet Jesaja voorspelt een betere tijd (Jesaja 29). De machthebbers van nu zullen verdwijnen, en het zal goed zijn in het land. In Jesaja 29:23 lezen we: als de mensen in Israel zien wat Ik, God, allemaal doe, zullen ze ‘mijn naam heiligen’ (letterlijke vertaling). Gods naam heiligen heeft te maken met erkennen dat Hij de machtige God is, en Hem de eer geven die Hem toekomt.

Een andere oudtestamentische tekst waarin ‘de naam heiligen’ voorkomt, is Ezechiël 36. Het volk is in ballingschap en God zegt tegen hen: jullie gedrag heeft ervoor gezorgd dat jullie in ballingschap gingen – Ik was zo boos op jullie dat Ik je heb weggejaagd uit het land. Maar het resultaat is dat mijn naam overal bespot wordt. Alle volken zeiden: kijk, die God is niets waard, die kan zijn volk niet eens beschermen. In vers 22 en 23 zegt Hij: Ik ga nu ingrijpen. ‘Ik zal mijn grote naam heiligen’ – die naam die door het volk ontheiligd is tussen al die andere volken. Doordat ik jullie help, zullen ‘de volken weten dat ik JHWH ben’. Dit is net iets ingewikkelder: God zélf zal zijn naam heiligen, oftewel: laten zien dat zijn naam heilig is. In gewone taal kun je zeggen: God zal zorgen dat de volken weer eerbied voor Hem krijgen.

Jesaja en Ezechiël leren ons dat ‘Gods naam heiligen’ op een bijzondere manier van toepassing is in een situatie waarin God niet de eer krijgt die bij Hem past. God kan dan ingrijpen. In sommige latere Bijbelboeken wordt dat nog wat steviger gezegd. Bijvoorbeeld in Zacharia 14:9, waar het gaat over de dag van de Heer aan het eind van onze tijd. Op die dag zal God koning zijn over de hele aarde, en ‘dan zal JHWH de enige God zijn en zijn naam de enige naam.’

‘Uw naam worde geheiligd’ – het Onzevader
We bidden tot God: ‘uw naam worde geheiligd’. We vragen God of Hij ervoor wil zorgen dat zijn naam op de juiste manier geëerd wordt. Met die vraag erkennen we dat dat nu niet het geval is. En daar zit precies de moeilijkheid. Wie eert God niet op de juiste manier? Zijn wij dat zelf? Is dat de wereld om ons heen? Zijn het de machthebbers en wereldleiders? Wat vragen we eigenlijk aan God? Gaat het over nu of juist over later, het eind van de tijd?

De verschillende vertalingen van deze bede laten zien dat er twee uitlegtradities van zijn: 1. de ‘nu’-uitleg, waarin we God met de bede vragen of Hij wil zorgen dat iedereen, inclusief wijzelf, zijn naam met respect behandelen; 2. de ‘later’-uitleg, waarin we God vragen of Hij ervoor wil zorgen dat ooit, aan het eind van de tijd, iedereen ziet dat zijn naam heilig is, dat iedereen Hem eert. En we zullen zien dat het nu-perspectief en het dan-perspectief door het hele gebed heen spelen.

Kader
JHWH – de naam van God
In culturen met meer dan één God hebben de goden namen. Bekende goden zijn Zeus, Hera en Athene, uit de Griekse mythologie. In de tijd van het oude Israël hadden volken hun eigen goden, en die noemden ze bij hun naam. Zo had je bij de Kanaänieten de god Baäl (‘heer’, ‘meester’) en de godin Asjera. Beide goden kom je in de Bijbel tegen; als afgoden, goden die bestreden moeten worden – maar ook goden die soms door de Israelieten vereerd werden.

Het is niet helemaal zeker hoe de naam van de God van Israël klonk. Het Hebreeuws gebruikt alleen medeklinkers – de medeklinkers van Gods naam zijn er nog wel: JHWH. Maar de precieze klank van de naam is door de eeuwen heen verloren gegaan. Veel geleerden denken dat het Jahwè moet zijn geweest. Zeker zullen we dat niet weten, en trouwens ook niet wat Gods naam betekent. Wel vermoeden veel uitleggers dat de naam iets te maken heeft met het Hebreeuwse werkwoord ‘zijn’. In elk geval zien we dat er in sommige Bijbelse teksten een verband gelegd wordt tussen JHWH en ‘zijn’. Gods naam betekent dus volgens de Bijbelschrijvers iets als ‘hij is (er)’ of ‘hij zal (er) zijn’. De naam werd vroeger gewoon uitgesproken, maar in de tijd van het Nieuwe Testament waarschijnlijk al niet of nauwelijks meer, vermoedelijk uit eerbied voor de naam. In plaats van Jahwè zeiden de Joden ‘Adonai’, ‘Heer’. Tegenwoordig is dat nog steeds zo; sommige Joden gebruiken ook ‘Eeuwige’ of ‘de Naam’.

Anders dan veel Joden lezen wij niet de Hebreeuwse tekst, en zien we dus niet hoe mooi en betekenisvol Gods naam eigenlijk is: ‘hij is er’, ‘hij zal er zijn’. Gods naam geeft heel kernachtig aan wie Hij wil zijn voor ons mensen. Er is in de Bijbel een prachtig verhaal waarin God laat zien dat zijn naam en de manier waarop hij God wil zijn voor de mensen, helemaal bij elkaar aansluiten. In Exodus 3 lezen we dat Mozes een opdracht van God krijgt: God heeft gezien hoe zijn volk lijdt en wil ze bevrijden uit de macht van de Egyptenaren. Mozes krijgt de opdracht om namens God naar de farao te gaan, en het volk te bevrijden. Mozes ziet deze opdracht helemaal niet zitten. Hij vraagt zich af wat hij moet zeggen tegen de Israëlieten:

‘Mozes zei: “Ik moet dus tegen de Israëlieten zeggen dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft. Maar wat moet ik zeggen als ze vragen hoe die God heet?” Toen zei God: “Ik ben degene die er altijd is. Je moet tegen de Israëlieten zeggen dat ‘Ik ben er altijd’ je gestuurd heeft. Dat zal mijn naam zijn. Zo moeten ze mij voortaan noemen. Ik ben de Heer, de God van hun voorouders, de God van Abraham, Isaak en Jakob.”’ In deze prachtige passage zien we hoe krachtig Gods naam is: ‘Hij die er altijd is’.

Reflectie
De bede ‘uw naam worde geheiligd’ brengt ons bij de vraag hoe wij naar God kijken en hoe we met Hem omgaan. Zijn naam JHWH, die we niet uitspreken, houdt een belofte in: ik zal er zijn voor jullie. De Bijbel laat zien dat je niet lichtzinnig met Gods naam mag omgaan, de naam is een krachtige belofte. Het Onzevader brengt met deze bede teksten uit het Oude Testament in herinnering, waar Gods naam niet wordt geheiligd, door zijn eigen mensen en ook door de omgeving. Gods moet zelf ingrijpen om daar verandering in aan te brengen.

Als het in de bede om het nu gaat – geven wij God dan in ons leven de eer die Hem toekomt? Niet vloeken is een begin, maar Gods naam goed gebruiken gaat verder dan dat! En als het om een toekomst gaat waarin alles goed zal zijn en iedereen God erkent, leven wij daar dan echt naartoe, en laten we in ons eigen leven al iets zien van die nieuwe toekomst? Niemand weet welke uitleg de beste is.

Misschien is het wel goed om beide kanten mee te nemen. Om onszelf steeds weer af te vragen hoe we Gods naam in concrete situaties kunnen eren, en wat voor perspectief het aan ons leven geeft als we uitzien naar een moment waarop dat altijd en overal het geval is.

Dag 1 – Onze Vader

God als vader

 Toelichting
God als Vader in het Oude Testament
‘Onze Vader in de hemel’, zo begint Jezus zijn gebed. Hoe uniek of gebruikelijk was het in die tijd om God als Vader aan te spreken?

In het Oude Testament wordt God niet vaak direct als ‘Vader’ aangesproken, zoals in het Onzevader gebeurt. Je vindt het een enkele keer, bijvoorbeeld in Jesaja 63:16, waar de profeet God als vader aanspreekt. Toch komen we ook in het Oude Testament God als vader tegen.

God wordt bijvoorbeeld als vader van de koning beschreven. Ook bij de volken rondom Israël werd de koning vaak als zoon van een godheid gezien. Het is een manier van spreken waarmee de koning en de priesters lieten zien dat de koning van het land door God zelf was aangesteld. God heeft de macht over hemel en aarde, maar een deel daarvan draagt Hij over aan de koning, die daarmee zijn zoon wordt.

Maar God wordt soms ook als de vader van zijn volk beschreven. Dat gebeurt dan vaak in een beeldspraak. Bijvoorbeeld in Deuteronomium 1:30-31: ‘U hebt toch gezien hoe hij het in Egypte voor u opnam, en ook in de woestijn, waar u ervaren hebt dat de HEER, uw God, u gedragen heeft zoals een vader zijn kind draagt, de hele weg die u gegaan bent tot uw aankomst hier.’ Zo zorgt God voor zijn volk, en daarom hoeven ze niet bang te zijn.

Er zitten ook andere aspecten aan het beeld van God als vader. In Spreuken 3:11-12 lezen we: ‘Luister goed! Als de Heer streng voor je is, verzet je dan niet tegen hem. Want de Heer straft je voor je fouten omdat hij van je houdt. Net zoals een vader zijn kinderen straft omdat hij van hen houdt.’

Het beeld van God als vader wordt in het Oude Testament dus gebruikt om op een indirecte manier eigenschappen van God te beschrijven. Eigenschappen als zorgzaamheid, liefde, geduld, maar ook strengheid en macht.

 

God als vader in het Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament kom je eigenlijk alles weer tegen wat je in het Oude Testament al zag, maar in versterkte vorm. God wordt bijvoorbeeld vaak Vader genoemd. En in het Nieuwe Testament heb je ook de bijzondere relatie tussen God als Vader en Jezus als Zoon. Je zou kunnen zeggen: ook in het Nieuwe Testament is God de Vader van de koning (namelijk Jezus), maar is er uiteraard nog veel meer te zeggen over Jezus’ Zoonschap.

Wat voor nu belangrijk is, is dat we in het denken van het Nieuwe Testament God Vader noemen omdat we bij Jezus horen. Jezus is Gods Zoon en noemt God Vader. Daarom kunnen wij, als volgelingen van Jezus, God ook ‘onze Vader’ noemen. We treden als het ware toe tot de familie! In Romeinen 8:15: legt Paulus aan de lezers uit dat God de heilige Geest als geschenk aan de christenen gegeven heeft. Daardoor ervaren ze dat ze Gods kinderen zijn. Daarom kunnen ze God als hun Vader, als ‘Abba, Vader’ aanroepen. Dat God in hét voorbeeldgebed uit het Nieuwe Testament met ‘onze Vader’ wordt aangesproken, is dus niet vreemd! Je moet daarbij het woord ‘ons’ niet over het hoofd zien – het gaat om de gelovigen als groep, als geheel. Wij mogen God Vader noemen.

In het Nieuwe Testament is ‘de Vader’ of ‘jullie Vader (in de hemel)’ ook een van de manieren geworden waarop je over God kunt praten. In Matteüs 5:45 lezen we: ‘Alleen dan zijn jullie echt kinderen van God. Want ook jullie Vader in de hemel is goed voor iedereen. Hij geeft zon en regen voor iedereen, voor goede en voor slechte mensen.’

Ook de beeldspraak over God als vader kom je tegen in het Nieuwe Testament. Zo vinden we in Hebreeën 12:7-8: ‘Alle kinderen worden wel eens door hun vader gestraft. Dat hoort erbij. En jullie worden door God gestraft. Dat betekent dat God jullie als zijn kinderen behandelt. God straft alle gelovigen. Als God je straft, weet je dus dat je echt zijn kind bent.’ Je ziet hier hetzelfde motief als we in het Oude Testament gezien hebben. Maar het motief wordt nu toegepast op het christelijk leven. Moeilijkheden die je overkomen kún je duiden als een straf van God (in elk geval werd dat in de Bijbelse tijd vaak gedaan); dat hoort erbij, zegt de schrijver van Hebreeën; ook dat hoort bij de manier waarop God Vader voor jou is.

Kader
Abba
Het gebruik van het woord ‘Vader’ in het Nieuwe Testament laat nog goed zien dat de eerste christenen niet alleen Grieks maar ook Aramees spraken. Drie keer wordt God abba genoemd (Marcus 14:36, Romeinen 8:15, Galaten 4:6). Omdat het woord abba in de Griekse tekst ook een woord uit een andere taal is, wordt het in het Nederlands onvertaald gelaten (net als bijvoorbeeld talita koem in Marcus 5:41). Abba is de Aramese aanspreekvorm van het woord aav, ‘vader’ (abba is dus niet een extra lieve aanspreekvorm, geen ‘lieve papa’, zoals uitleggers vroeger wel zeiden, maar gewoon ‘vader’). Misschien is abba wel het eerste woord van de Aramese versie van het Onzevader geweest.

 

Reflectie
We hebben gezien dat God in het oude Israël af en toe vergeleken werd met een vader. Een (goede) vader geeft sturing aan zijn gezin, beschermt zijn kinderen, voedt ze liefdevol op en corrigeert ze waar nodig. De aspecten liefde, bescherming en correctie zijn de belangrijkste redenen waarom Gods relatie tot de mensen met vaderschap vergeleken werd. Het is interessant om te zien dat God soms op dezelfde manier met een moeder vergeleken wordt. In het Nieuwe Testament zien we ‘Vader’ veel vaker terug als aanspreektitel voor God: we mogen God onze Vader noemen. Nog steeds gaat het daarbij om liefde, bescherming en correctie. En wie ‘onze Vader’ zegt of ‘mijn Vader’, zegt impliciet dat hij of zij zichzelf positioneert als kind, een kind van God dat bescherming nodig heeft, liefde en op zijn tijd correctie.

In het Onzevader noemen we met de christenen van alle eeuwen, en de kerk wereldwijd God onze Vader. Het kan lastig zijn om vader of moeder als beeld voor God te gebruiken, als je zelf geen goede relatie met je ouders hebt. Als je persoonlijk over God of met God spreekt, kun je natuurlijk een andere aanspreekvorm kiezen.

23 augustus – Gezonde lucht

God geeft de opdracht om elke dag offers te brengen. In vers 41 lees je dat God de offers ziet als een kostbaar geschenk.

Maar in de verzen daarna lees je waar het God echt om te doen is: God wil bij zijn volk zijn, Hij wil het ontmoeten.

In het Hebreeuws is er niet één apart woord voor ‘offer’, er worden twee verschillende begrippen gebruikt. Het ene kun je omschrijven als ‘gave aan God’ (Genesis 4:3) en het andere als ‘nadering tot God’ (Leviticus 1:2). Mensen mogen bij God komen om Hem te danken en om Hem te ontmoeten.

Hoe ontmoet jij God? En waar dank jij Hem voor?

Volg de ster – Obed | 8 december 2019

Het boek Ruth speelt zich af in de roerige tijd van de Rechters. Elimelech, een man uit Betlehem in het land Juda, besluit vanwege een hongersnood met zijn vrouw Noömi en hun twee zonen naar het buurland Moab te vluchten, ook al zijn er vaak spanningen tussen Juda en Moab. Na verloop van tijd overlijden alle drie de mannen. Noömi blijft achter, met twee Moabitische schoondochters. Wanneer zij besluit om naar Betlehem terug te keren, gaat Ruth, één van die schoondochters, met haar mee. Uiteindelijk krijgt Ruth samen met Boaz, een man uit Betlehem, een zoon: Obed. Zijn naam betekent: dienaar.
Een centraal thema in het boek Ruth is trouw, chesed in het Hebreeuws (Ruth 1:8, 2:20, 3:10). chesed betekent ‘trouw’, maar wordt soms ook vertaald met ‘goed zijn voor’. Dat laat al zien dat chesed geen abstract begrip is, maar zichtbaar moet worden in concrete daden.
Dat is ook het geval in het boek Ruth: Ruth bewijst trouw door Noömi te volgen en voor haar te zorgen. Noömi ervaart Boaz’ vriendelijke gedrag tegenover Ruth als een teken van Gods trouw. En Boaz bewijst trouw door uiteindelijk de zorg voor de twee vrouwen op zich te nemen.
Wanneer Matteüs Obed noemt als voorouder van Jezus, roept hij daarmee een verhaal in herinnering over trouw en dienstbaarheid. Later in zijn evangelie benadrukt hij dat ‘dienen’ ook voor Jezus en zijn volgelingen centraal moet staan.

Vraag:
‘Dienen’ is niet hetzelfde als ‘jezelf wegcijferen’. Hoe zou je dienen wel omschrijven, en hoe kun je dit vandaag in de praktijk brengen?

Dag 17: Iedereen is welkom

Uitleg Jesaja 56:1-8
Regels voor de tempel
Om Jesaja 56 goed te begrijpen, moet je een idee hebben welke regels over de tempel en de tempeldienst er in de rest van de Bijbel staan. In het Bijbelboek Leviticus vind je veel van die regels. In die regels wordt telkens weer duidelijk dat de mensen (en dieren) die een rol spelen in de tempeldienst, geen gebreken mogen hebben. Als je in de heilige woning van God een belangrijke rol wilt spelen, mag je geen gebreken hebben. In Leviticus 21:20 lees je bijvoorbeeld dat mannen met verpletterde zaadballen – mannen die gecastreerd zijn – geen offer mag brengen als priester. En in Deuteronomium 23:2-9 lees je dat mannen bij wie de zaadballen beschadigd zijn of bij wie de penis is afgesneden en bepaalde vreemde volken niet mogen deelnemen aan de dienst van de Heer. Daarom is Jesaja 56 ook zo opvallend.

Het nieuwe van Jesaja 56
Het draait er in Jesaja 56 om dat de redding die er voor Gods volk is, ook bestemd is voor buitenstaanders. Aan het begin van het laatste deel van het boek Jesaja worden de deuren wijd geopend voor diegenen die vroeger buitengesloten waren. Eunuchen zijn nu volledig deel van Gods volk (vers 4-5). Een eunuch was een hofdienaar in het oude Nabije Oosten. Hij was meestal gecastreerd. De eunuch klaagt over het feit dat hij geen kinderen kan krijgen (‘Ik ben maar een dorre boom’, vers 3). Maar God geeft hem iets beters dan zonen of dochters, namelijk een gedenkteken en een naam in Gods tempel. Vreemdelingen, niet-Joden, klagen erover dat ze niet helemaal deel zijn van Gods volk, dat God hun trouw niet beantwoordt (vers 3). We hebben er in Jesaja 42 en 49 al over gelezen dat de volken bij God wilden horen. Het is opvallend dat de profeet droomt over een moment dat de volken bij dit kleine, machteloze volk en zijn God willen horen. Maar ook zij mogen zich nu thuis voelen bij God, in zijn tempel (vers 6-7). Ze mogen er zelfs offers brengen. Het hoogtepunt van dit stuk komt aan het eind van vers 7. De tempel zal ‘Huis van gebed voor alle volken’ heten. Iedereen is welkom bij Gods volk. Niet alleen bij Gods volk, maar zelfs in Gods huis. Dichter bij God kun je niet komen. De redding van de buitenstaanders staat zó centraal in deze tekst, dat er pas op het eind, in vers 8, ook over Israël zelf wordt gesproken.

Verband met andere teksten: Jesaja 56 tijdens de tempelreiniging
Als Jezus de tempel binnengaat en de tafels van de geldwisselaars omvergooit (Marcus 11:15-17), citeert hij Jesaja 56:7b en verwijst hij naar Jeremia 7:11. De tempel zou een huis van gebed voor alle volken moeten zijn, zoals beschreven in Jesaja 56. Maar volgens Jezus hebben de mensen er een rovershol van gemaakt, zoals Jeremia 7:11 beschrijft.

Vragen

  1. Vreemdelingen willen bij God horen in deze Bijbeltekst. Wat zou de aantrekkingskracht van de God van Israël zijn?
  2. Jezus citeert Jesaja 56:7 en noemt de tempel een huis van gebed voor alle volken. Kun je andere teksten uit het Nieuwe Testament bedenken die teruggrijpen op de openheid van Jesaja 56?
  3. Jesaja 56 verwelkomt vreemdelingen op een manier die oudere teksten uit het Oude Testament niet kennen. Waarom zou dit volgens jou zo zijn? Wat zegt dit over God?

Kader
Het derde deel van het boek Jesaja
Het derde deel van het boek Jesaja speelt zich af ná de Babylonische ballingschap. Gods volk wordt verder aangespoord om in zijn thuisland trouw te blijven aan God. Er is veel aandacht voor het rechtvaardige deel van Gods volk, de dienaren, het nageslacht van de dienaar van God. Gods volk en alle andere volken worden verwelkomd bij God, op zijn heilige berg. Het boek sluit af met een toekomstvisioen waarin Gods trouw en goede zorg voor zijn dienaren duidelijk wordt.

56-59: Gods woning op de berg
60-64: Sion en de vreugdebode
65-66: God laat zich zien aan zijn dienaren

1
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.14.1
Volg ons