Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
Achtergrondinformatie
6 resultaten
Met Jezus aan tafel

De maaltijd speelt in het Evangelie volgens Lucas een grote rol. Nergens wordt Jezus zo vaak uitgenodigd voor de maaltijd als in Lucas. Er gebeurt ook van alles aan tafel, als Jezus aanschuift bij tollenaars of juist bij farizeeën. Er worden dingen rechtgezet en heel gemaakt aan tafel, en datgene waarvoor Jezus gekomen is – om te redden wat verloren is – lijkt vooral aan tafel te gebeuren in Jezus’ woorden en daden.

Deze blog hoort bij het webinar De betekenis van Jezus’ dood in Lucas. Lucas 22 tegen de achtergrond van de Exodusbevrijding dat plaatsvond op 7 maart 2022.

Maaltijd en feestmaal in Lucas

Maaltijdscenes vinden we in Lucas 5:29-32, 7:36-50, 11:37-54, 14:1-24, 22:14-20 en 24:29-31. In enkele van die scenes volgt na de maaltijd een uitvoerig tafelgesprek, waarin Jezus onderwijst en daarbij niet zelden ook weer het beeld van een maaltijd of feestmaal gebruikt om te vertellen over het koninkrijk van God. Vaker dan in de andere evangeliën komen we in Lucas woorden van Jezus tegen die betrekking hebben op de maaltijd of vooruitwijzen naar het feestmaal in het koninkrijk (Lucas 12:37, 13:29, 14:7-24, 15:23-32, 16:19-20, 17:7-8, 20:46, 22:27, 22:30, 24:41).

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6243246f03425) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.5.29-LUK.5.32

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6243248b03426) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.7.36-LUK.7.50

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624324a003427) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.11.37-LUK.11.54

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624324bb03428) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.14.1-LUK.14.24

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624324d103429) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.22.14-LUK.22.20

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624324eb0342a) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.24.29-LUK.24.31

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6243250d0342b) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.12.37-LUK.12.37

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624325250342c) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.13.29-LUK.13.29

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6243253c0342d) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.14.7-LUK.14.24

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624325570342e) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.15.23-LUK.15.32

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6243256d0342f) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.16.19-LUK.16.20

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6243258003430) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.17.7-LUK.17.8

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6243259303431) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.20.46-LUK.20.46

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624325aa03432) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.22.27-LUK.22.27

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624325c503433) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.22.30-LUK.22.30

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624325d703434) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.24.41-LUK.24.41

De rol van het feestmaal in Lucas gaat verder dan je wellicht denkt. Neem de gelijkenis van de verloren zoon (Lucas 15:11-32). We zijn waarschijnlijk geneigd om het moment dat de vader zijn zoon weer in de armen sluit als het hoogtepunt van het verhaal te beschouwen. Maar Jezus legt juist alle nadruk op wat er daarna gebeurt: het feestmaal om de terugkeer van de verloren zoon te vieren (15:23-32).

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6244158f6677d) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.15.23-LUK.15.32

Of denk aan de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (Lucas 16:19-31). De rijke man viert feest; hij doet zich tegoed aan tafel, en Lazarus krijgt nog niet eens wat er van zijn tafel overschiet. Na hun dood zijn de rollen omgekeerd. Lazarus wordt door de engelen meegevoerd eis ton kolpon Abraam. De traditionele vertaling ‘in de schoot van Abraham’ roept bij ons vandaag wellicht een beeld op van Lazarus die als een klein kind bij Abraham op schoot zit. In werkelijkheid verwijst deze terminologie naar een feestmaal waarbij Lazarus naast Abraham aanligt, zodat zijn hoofd ‘rust’ aan Abrahams borst. De maaltijd speelt bij Lucas een centrale rol en wijst vooruit naar het ultieme feestmaal in het koninkrijk van God.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_624416016677e) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.16.19-LUK.16.31

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6243265103435) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Zoals in het Evangelie volgens Johannes de geliefde leerling naast Jezus aanligt (Johannes 13:23).

Ook in het lijdensverhaal is Lucas trouw aan zijn stijl van vertellen. Jezus’ lijden, sterven en opstanding is ingebed tussen twee maaltijdscenes die naar elkaar verwijzen: de Pesachmaaltijd die Jezus met zijn leerlingen viert (Lucas 22) en de maaltijd met de Emmaüsgangers (Lucas 24). Daar zullen we nu nader naar kijken.

De laatste maaltijd voorafgaand aan Jezus’ dood

Alle vier de evangelisten vertellen over Jezus’ laatste maaltijd met zijn leerlingen. Bij Matteüs, Marcus en Lucas valt dit samen met de pesachmaaltijd. In deze drie evangeliën (en ook in 1 Korintiërs 11:23-26) staat centraal hoe Jezus het brood deelt en de beker laat rondgaan, daarbij verwijst naar zijn dood en de heilbrengende betekenis daarvan, en zijn leerlingen opdraagt dit – tot zijn gedachtenis – te blijven doen.

Deze vier teksten (Marcus 14:22-24, Matteüs 26:26-28, Lucas 22:15-20 en 1 Korintiërs 11:23b-25) weerspiegelen een gezamenlijke, zeer oude, traditie.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_62441b406677f) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Die gezamenlijke traditie is het duidelijkst traceerbaar m.b.t. het brood: ‘Jezus nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het en zei: dit is mijn lichaam’ Bij de beker zien we in al vier de teksten steeds dezelfde trefwoorden: ‘de beker’, ‘het verbond’ en het ‘bloed’. Daar komt bij dat in alle vier de teksten het woordje ‘voor’ (Grieks huper) wordt gebruikt verwijzend naar de heilbrengende betekenis van Jezus’ dood voor zijn leerlingen. In Marcus en Matteüs staat dit ‘voor’ bij het bloed: ‘voor velen vergoten’; in 1 Korintiërs staat het bij het brood: ‘dit is mijn lichaam voor jullie’. In Lucas staat het bij allebei. Deze gedeelde basis is de kern van de avondmaalstraditie in het Nieuwe Testament.

Matteüs 26

26Toen ze verder aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam.27En Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: ‘Drink allen hieruit, 28dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden. 29Ik zeg jullie: vanaf nu zal Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot de dag dat Ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.’

Marcus 14

22Terwijl ze aten, nam Hij een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Neem hiervan, dit is mijn lichaam.23En Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker, en allen dronken eruit. 24Hij zei tegen hen: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt. 25Ik verzeker jullie: Ik zal niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot de dag dat Ik er opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van God.’

Lucas 22

15Hij zei tegen hen: ‘Ik heb er hevig naar verlangd dit pesachmaal met jullie te eten voor de tijd van mijn lijden aanbreekt. 16Want Ik zeg jullie: Ik zal geen pesachmaal meer eten totdat het zijn vervulling heeft gekregen in het koninkrijk van God.’ 17Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en zei: ‘Neem deze beker en geef hem aan elkaar door. 18Want Ik zeg jullie: vanaf nu zal Ik niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot het koninkrijk van God gekomen is.’ 19En Hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om Mij te gedenken.’ 20Zo nam Hij na de maaltijd ook de beker, en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond, dat door mijn bloed gesloten wordt.

1 Korintiërs 11

23(…) In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd nam Hij een brood,24sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om Mij te gedenken.’ 25Zo nam Hij na de maaltijd ook de beker, en Hij zei: ‘Deze beker is het nieuwe verbond, dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om Mij te gedenken.’ 26Dus altijd wanneer u dit brood eet en uit de beker drinkt, verkondigt u de dood van de Heer, totdat Hij komt.

Bij Lucas zie we een aantal eigen accenten. In de eerste plaats bouwt hij voort op Marcus én op Paulus. Lucas 22:17-18 verbindt Marcus 14:23 met 14:25. Daarnaast volgt hij Paulus als bron: Lucas 22:19-20 volgt 1 Korintiërs 11:23b-25. Dat verklaart ook waarom er in de tekst van Lucas tweemaal sprake is van ‘de beker’.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_62441bbb66780) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Voor een nadere bespreking van Lucas 22:15-20 in relatie tot de andere avondmaalspassages in het Nieuwe Testament, zie het webinar over Lucas 22.

Maar Lucas doet het op een kunstige manier. Veel duidelijker dan bij Matteüs en Marcus wordt in zijn verhaal door Jezus gemarkeerd dat het een pesachmaaltijd is (22:15-16). Terwijl dit pesachmaal verwijst naar Jezus’ lijden, kijkt Jezus vooruit naar de vervulling van Pesach in het koninkrijk (22:16). Als de beker wijn rondgaat, wijst Jezus opnieuw vooruit. Pas in het koninkrijk zal Hij weer met de leerlingen wijn drinken (22:17-18).

Tijdens het eten neemt Jezus dan een brood, spreekt het dankgebed uit, deelt het uit en zegt: ‘Dit is mijn lichaam …’ (22:19). Daarna noemt Jezus opnieuw de beker (22:20), maar nu fungeert die anders. Deze (tweede) beker lijkt niet rond te gaan, maar wordt uitgegoten. Dat was in die tijd een standaard ritueel bij het feestmaal. Daarmee werd de maaltijd beëindigd en begon het zogeheten ‘symposion’, de nazit. Ook in Lucas 22 volgt er een uitgebreid tafelgesprek (22:21-38).

Inline Note Block (Block Reference ID: block_62441c4066781) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/LUK.22.21-LUK.22.38

Het zal je niet verbazen dat Jezus in dit tafelgesprek ook weer een paar keer verwijst naar een maaltijd. Zo in 22:27, waar het gaat over heersen versus dienen:

Want wie is belangrijker: degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar Ik ben in jullie midden als iemand die dient.

En opnieuw in 22:29-30 over de toekomst in het koninkrijk:

Ik bestem jullie voor het koningschap zoals mijn Vader mij voor het koningschap bestemd heeft: jullie zullen in mijn koninkrijk eten en drinken aan mijn tafel, en zetelen op een troon om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël.

Waar komt dit idee van het feestmaal als hét symbool van Gods koninkrijk vandaan? Daarvoor moeten we kijken naar Jesaja 25:6-8. Dit is, binnen het Oude Testament, de meest uitgesproken tekst over het eschatologische feestmaal:

Bible passage

Dit visioen vormt de achtergrond van alles wat Lucas vertelt over maaltijden waaraan Jezus deelneemt en het ultieme feestmaal in het koninkrijk waarover Jezus zo vaak spreekt in dit evangelie.  Aan de ene kant maakt het evangelie duidelijk dat deze profetie met het optreden van Jezus werkelijkheid werd. De redding voltrekt zich aan tafel, in de ontmoeting en de gemeenschap met Jezus. Maar het is als het ware een voorproefje van wat komen gaat. Het ultieme feestmaal in het koninkrijk.

Ook Lucas 22:15-20 verwijst naar beide aspecten. Nu al gebeurt er iets, in het ritueel van brood en wijn, wie daaraan deelneemt krijgt deel in de redding. En tegelijk wijst het vooruit, naar het volkomen en volmaakte feestmaal.

De maaltijd in Emmaüs

Na zijn opstanding loopt Jezus mee op met twee van zijn leerlingen, van Jeruzalem naar Emmaüs. Hij spreekt met hen zonder dat ze Hem herkennen. Op hun uitnodiging schuift Jezus aan voor de avondmaaltijd. In het verhaal volgt dan een zin die een duidelijke echo vormt van de maaltijd uit Lucas 22:

Toen Hij met hen aanlag voor de maaltijd, nam Hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun.

(Lucas 24:30)

En Hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam, (…)’

(Lucas 22:19)

Het breken en uitdelen van het brood is het moment waar het om draait. Lucas vervolgt in één adem: ‘Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze Hem. Maar Hij werd onttrokken aan hun blik.’

Het verhaal van de Emmaüsgangers laat beeldend zien hoe Jezus aanwezig is in het breken en delen van het brood. Het vormt daarmee ook een blauwdruk voor ieder volgend samenzijn van zijn leerlingen waarbij brood en wijn worden gedeeld om Jezus te gedenken (eis tên emên anamnêsin, Lucas 22:19). Dit ‘gedenken’ is veel meer dan iemand niet vergeten, de herinnering aan iemand levend houden. Het gaat om een gedenk-ritueel dat degenen die het uitvoeren ook zelf deel laat worden van de gemeenschap van Jezus en zijn leerlingen.

Het gedeelde brood wijst naar de gemeenschap van Jezus en zijn leerlingen. Het wijst tegelijk vooruit naar het grote, eschatologische feestmaal in het koninkrijk van God. Als we het ‘avondmaal’ in de geest van Lucas vieren, zou het dus best wat vrolijker en uitbundiger mogen!


Prof. dr. Matthijs de Jong is Hoofd Vertalen bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap en hoogleraar Bijbelvertalen aan de Vrije Universiteit Amsterdam.


Bronvermelding

Matthijs de Jong, ‘Met Jezus aan tafel’ in: Met Andere Woorden 41/online (6 april 2022), debijbel.nl.

Meer lezen uit Met Andere Woorden jaargang 41

Literatuur

  • François Bovon, Das Evangelium nach Lukas. Dl. 4: Lk 19,28-24,53, EKK, Neukirchen-Vluyn 2009.
  • Francis Giordano Carpinelli, ‘“Do this as My Memorial” (Luke 22:19): Lucas Soteriology of Atonement’ in: Catholic Biblical Quarterly 61 (1999), 74-91.
  • Henk Jan de Jonge, Avondmaal en symposium. Oorsprong en eerste ontwikkeling van de vroegchristelijke samenkomst (Leiden 2007).
  • Matthias Klinghardt, ‘Der vergossene Becher. Ritual und Gemeinschaft im lukanischen Mahlbericht‘ in: Early Christianity 3 (2012), 33-58.
  • Ulrich Luz, Das Evangelium nach Matthäus. Dl. 4: Mt 26-28, EKK, Neukirchen-Vluyn 2002.
  • Jindrich Mánek, ‘The New Exodus in the Books of Luke’ in: Novum Testamentum 2 (1957), 8-23.
  • Steve Reece, ‘Passover as “Passion”: A Folk Etymology in Luke 22,15’ in: Biblica 100/4 (2019), 601-610.
  • Benjamin R. Wilson, The Saving Cross of the Suffering Christ, Berlin/Boston 2016, m.n. hoofdstuk 3: The Lukan Last Supper: Text and Interpretation, 67-95.

Dit bericht is geplaatst op woensdag 6 april 2022

Wat betekent Pasen?

The Passion trekt een miljoenenpubliek, kerken stromen vol als de Matthäus Passion wordt uitgevoerd. En allemaal wensen we elkaar bij het paasontbijt een vrolijk Pasen. Toch lijken steeds minder Nederlanders te weten wat de betekenis van Pasen is. Als je kijkt waar de publieke discussie over gaat, dan is Pasen tegenwoordig vooral een verdediging van het eieren zoeken.

Vergeten lijkt het het Bijbelse paasverhaal : het goede nieuws dat Jezus opstond uit de dood, nadat hij was gestorven voor onze zonden.

Toch verdient het christelijke verhaal over Jezus’ dood en opstanding een blijvende plaats in ons collectieve bewustzijn. Want het leert ons iets over onszelf. Pasen gaat niet alleen over ‘toen’, over gebeurtenissen van eeuwen geleden. Het gaat ook over onszelf en onze bestemming om bevrijd te worden uit de duisternis en deel te krijgen aan het licht. Het verhaal van Jezus van Nazaret onthult daarbij een bemoedigende waarheid: de offers die we brengen omwille van recht, trouw en liefde zijn geen nederlaag maar een overwinning.

Om dat in te zien, duiken we dieper in wat de Bijbel vertelt over de betekenis van de dood en opstanding van Jezus.

Loskoop en bevrijding

De betekenis van de dood en opstanding van Jezus is een van de belangrijkste thema’s van het Nieuwe Testament. Het komt in bijna alle boeken van het Nieuwe Testament ter sprake.[1] Over één ding zijn alle schrijvers het eens: Jezus’ dood en opstanding heeft een beslissende, heilbrengende betekenis voor de wereld.

Opvallend is met hoeveel verschillende woorden en beelden die betekenis wordt uitgedrukt. Het heilbrengende effect van Jezus’ dood en opstanding wordt aangeduid in termen van loskoop, verzoening, redding, bevrijding, overwinning, en nog diverse andere. Twee opvallende, loskoop en bevrijding, wil ik hier bespreken.

Het Nieuwe Testament gebruikt diverse termen van loskoop en vrijkoop om duidelijk te maken dat Jezus’ dood en opstanding mensen bevrijdt uit hun slavernij.[2] Een voorbeeld:

      U weet immers dat u niet met zoiets vergankelijks als zilver of goud bent vrijgekocht uit het zinloze leven dat u van uw voorouders had geërfd, maar met het kostbare bloed van Christus, als dat van een lam zonder smet of gebrek. (1 Petrus 1:18-19, NBV21)

Het beeld dat wordt opgeroepen is dat van slaven die worden vrijgekocht uit een uitzichtloos bestaan. Als mensen slaven zijn, wie is dan hun eigenaar? Daar is het Nieuwe Testament duidelijk over: dat zijn de kwade machten, de heersers van deze wereld. Zij voeren heerschappij over de mensen, ze hebben de mensen volledig in hun greep. Door Jezus’ dood en opstanding worden mensen vrijgekocht uit de macht van het kwaad; ze komen te staan aan de kant van God en zijn hemelse werkelijkheid. Christus eigent zich hen toe om hen te laten delen in zijn hemelse leven en ze dienstbaar te laten zijn voor Gods werkelijkheid die op aarde zal doorbreken.

Een tweede opvallende manier van spreken is dat van redding en bevrijding. Dit is het meest voorkomende beeld in het Nieuwe Testament: de dood en opstanding van Jezus brengt bevrijding. Het sluit direct aan bij het bovenstaande, want het gaat om redding en bevrijding uit de macht van kwaad en dood.[3] 

      ..Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus, die zichzelf gegeven heeft voor onze zonden om ons te bevrijden uit deze door het kwaad beheerste wereld, overeenkomstig de wil van onze God en Vader. (Galaten 1:3-4, NBV21)

      Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons overgebracht naar het rijk van zijn geliefde Zoon, (Kolossenzen 1:13, NBV21)

      ..Omdat die kinderen mensen zijn van vlees en bloed, is de Zoon een mens geworden als zij, om door zijn dood definitief af te rekenen met de heerser over de dood, de duivel, en zo allen te bevrijden die door hun angst voor de dood hun leven lang in slavernij verkeerden. (Hebreeën 2:14-15, NBV21)

In het Nieuwe Testament worden Jezus’ dood en opstanding sterk verbonden met elkaar. Het is zijn opstanding die maakt dat zijn dood redding en bevrijding brengt. En we zien ook nog iets anders, vooral in de vier evangeliën: die redding en bevrijding bracht Jezus niet alleen door zijn dood en opstanding, maar door heel zijn optreden. Hij nam het op tegen kwade geesten, ziekten, natuurgeweld, maatschappelijke uitsluiting, hypocrisie, en de hardnekkige scoringsdrift ten koste van anderen. Met belangeloze liefde als wapen brak Hij de macht van het kwaad, en Hij riep zijn volgelingen op hetzelfde te doen. Liever aanvaardde hij de dood, dan verraad te plegen aan de nieuwe werkelijkheid die Hij aan het licht bracht.

Jezus’ dood als offer

Zijn trouw aan Gods nieuwe wereld kostte Hem het leven. Waarom moest Jezus sterven? Er zijn in de geschiedenis van het christendom allerlei antwoorden gegeven. Het bekendste is wat we de traditionele verzoeningsleer noemen: Jezus’ dood bracht genoegdoening voor de schuld van de mensen. Hij betaalde de prijs voor onze zonden. Als je die redenering volgt, dan wilde God dat Jezus stierf aan het kruis. Immers: God wilde bloed zien, als offer voor de menselijke schuld.

Dit antwoord – dat teruggaat op Anselmus van Canterbury; omstreeks 1100 na Christus – is volgens veel Bijbeluitleggers toch niet wat het Nieuwe Testament zegt.[4]  

Het Nieuwe Testament duidt Jezus’ dood als een offer in de strijd tegen de kwade machten die de wereld beheersen. Jezus is trouw aan de opdracht van God – Hij brengt Gods nieuwe wereld aan het licht en bevrijdt mensen uit de macht van deze wereld – en dat kost Hem uiteindelijk zijn leven. Dat God ‘de beker van het lijden’ niet aan Hem voorbij laat gaan, betekent dat God zijn dood niet verhindert. Het kwaad moet overwonnen worden, daarom moet Christus zijn opdracht volbrengen, ook als Hij er voor moet sterven. Dus ja, er is zeker sprake van een offer, maar anders: Jezus offert zijn leven op voor de goede zaak.

Dat kunnen we verduidelijken met een voorbeeld (ontleend aan het boek Jezus’ dood van Ab Ridder) uit onze geschiedenis: Kun je zeggen dat Churchill en Roosevelt wilden dat de mannen die zij in de strijd stuurden tegen nazi-Duitsland gedood zouden worden? Nee.Wel kun je zeggen dat ze ter wille van de bevrijding van Europa hun eigen mensen niet hebben gespaard. In vergelijkbare termen beschrijft de Bijbel Jezus’ dood: als een offer in de strijd voor onze bevrijding.

Overwinning van de dood

Zijn dood was niet het einde, zegt de Bijbel. Juist toen het kwaad leek te zegevieren, overwon Jezus de macht van de dood en verderf. Door dood en vernedering heen bracht God Hem in het leven terug en gaf Hem de hoogste hemelse positie. En wie bij Hem hoort deelt in zijn hemelse eer. Wie het goede nieuws gelooft gaat een diepe band met Jezus aan. De Bijbel typeert dat als een complete transformatie. Je laat je oude ‘ik’ achter en wordt ‘één met Christus’. Dat betreft een diepe band met de hemelse Christus en je medegelovigen én een verandering van je leven: je oude leven heeft afgedaan – het leven voor jezelf, je succes en ambities. Je bent bevrijd van alles wat je onderdrukte, wat je onzuiver maakte, wat je klein hield en bond. In vrijheid leef je voor Gods nieuwe werkelijkheid. Christus’ leven, dood en opstanding zijn daarmee de weg geworden van elke gelovige.

Hét kenmerk van dit nieuwe leven is dat de Geest van Christus in je is. Dat betekent dat je in diepe verbondenheid leeft met Christus en met God, en dat je in alles Gods nieuwe werkelijkheid dient.

De strijd tegen het kwaad

De Bijbel spreekt over een doorgaande strijd tegen het kwaad. Dat is herkenbaar. Zelfzucht, machtsbelustheid, ziekte, angst, eenzaamheid en uitsluiting zijn er nog steeds. En wie kent niet het gevoel muurvast te zitten in een systeem dat niet deugt, maar je niet bij machte te voelen het te veranderen?

Wie zich verzet tegen het kwaad, betaalt daarvoor een hoge prijs. Dat is nu niet anders dan tweeduizend jaar geleden. Je eigen belang wegcijferen, anderen dienen, uitgestotenen, armen, verdrukten en vluchtelingen bijstaan, bevrijding brengen: het staat op gespannen voet met onze hang naar een comfortabel leven. Ook wij zijn ongelooflijk goed in mooie woorden –  ‘een menswaardig bestaan voor iedereen’, ‘goed voor natuur en milieu’, ‘een eerlijke samenleving’ – en ongelooflijk slecht in de zelfopoffering die daarvoor nodig is.

Toch is dat waartoe de Bijbel ons oproept. Pasen draait om het geloof dat Jezus uit de dood is opgestaan. Maar het staat niet los van de noodzaak van onze eigen innerlijke ‘opstanding’: de bevrijding uit je oude leven en je in vertrouwen overgeven aan Gods nieuwe wereld en alles wat je vraagt.

De Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges besluit zijn indrukwekkende gedicht ‘Christus aan het kruis’ met de vraag: ‘Wat kan het mij baten dat die man geleden heeft, als ik nu lijd?’

Ik beweer niet het antwoord te hebben op die vraag. Al eeuwenlang worstelen mensen met de vraag naar het waarom van het lijden. Maar ik zie in het paasverhaal wel een diepe bemoediging: dat de offers die we brengen omwille van recht, trouw en liefde geen nederlaag zijn maar een overwinning. Dat vertrouwen brengt ons nog steeds dichter bij de betekenis van Pasen.

Dr. Matthijs de Jong is nieuwtestamenticus bij het Nederlands Bijbelgenootschap.

Noten

[1] Voor een Bijbelwetenschappelijk overzicht, zie Jens Schröter, ‘Der Heilstot Jesu – Deutungen im Neuen Testament,’ in: Luther 84/3 (2013), 139-158.

[2] Zie Matteüs 20:28, Marcus 10:45, Romeinen 7:14; 1 Korintiërs 6:20, 7:23, Galaten 3:13, 4:5, 1 Tessalonicenzen 2:6, 1 Petrus 1:18, 2 Petrus 2:1, Openbaring 5:9, 14:3-4.

[3] Een interessant boek dat hier dieper op ingaat is: A.W. Ridder, Jezus’ dood. Een alternatief interpretatiemodel, Amsterdam 2015. Zie ook A.W. Ridder, ‘2 Korintiërs 5:21 in de Bijbel in Gewone Taal’, in Met Andere Woorden 35/2 (2016), 2-12; online beschikbaar: https://www.Bijbelgenootschap.nl/wp-content/uploads/2016/07/MAW_2-2016.pdf.

[4] Naast het genoemde boek van Ridder, is hier ook belangrijk: het artikel van Hans Burger, ‘Voorbij de offerkritiek’ in: Cruciaal. De verrassende betekenis van Jezus’ kruisiging (red. Hans Burger & Reinier Sonneveld) Amsterdam 2014, 51-65.  

Het echte geluk is voor…

Dit is een preekschets die dominees en voorgangers kunnen gebruiken ter inspiratie van een preek op Nationale Bijbelzondag van 26 oktober, geschreven door dr. Matthijs de Jong.

De boodschap die Jezus verkondigt, wordt kernachtig verwoord in Matteüs 4:17. In de BGT luidt dit vers als volgt:

Vanaf dat moment begon Jezus het goede nieuws te vertellen aan de mensen. Hij zei: ‘Dit is het moment om je leven te veranderen, want Gods nieuwe wereld is dichtbij.’

Wat het goede nieuws over Gods nieuwe wereld inhoudt, wordt uitgewerkt in de Bergrede (Matteüs 5:1-8:1). In deze toespraak leert Jezus de mensen wat het allerbelangrijkste is in het leven. Als je leeft zoals God het wil, dan hoor je bij de nieuwe wereld. Dan zul je echt gelukkig zijn. Wie kijkt met de ogen van onze wereld, ziet dat niet. Maar wie leert kijken met nieuwe ogen, begrijpt waar het echte geluk te vinden is.

De Bergrede begint in Matteüs 5:3 met een reeks kernachtige uitspraken. Het is een serie van acht korte uitspraken in de derde persoon, die wordt afgesloten met één langere uitspraak in de tweede persoon. De serie van acht korte uitspraken begint en eindigt met dezelfde refreinzin, ‘want voor hen is het koninkrijk van de hemel’ (NBV; Grieks: hoti autôn estin hê basileia tôn ouranôn). Deze omsluiting werpt licht op de tussenliggende uitspraken: het gaat om invullingen en concretiseringen van ‘het koninkrijk van de hemel’.

De eerste zaligspreking, Matteüs 5:3, staat in deze bijdrage centraal. In de BGT luidt dit vers:

Het echte geluk is voor mensen die weten dat ze God nodig hebben. Want voor hen is Gods nieuwe wereld.

Drie vertaalkeuzes springen hier in het oog: ‘het echte geluk’, ‘mensen die weten dat ze God nodig hebben’ en ‘Gods nieuwe wereld’. We zullen deze drie keuzes één voor één toelichten.

‘Het echte geluk’

Moeilijkheden bij het vertalen

De uitspraken in Matteüs 5:3-12 staan bekend als de zaligsprekingen. Het zijn uitroepen waarin een bepaalde groep ‘zalig’ geprezen wordt – vandaar dat ze ook wel de zaligprijzingen genoemd worden. De naam ‘zaligsprekingen’ is gebaseerd op het woord waarmee de negen uitspraken beginnen. Dat is het Griekse woord makarios, gebruikt in het meervoud: makarioi. In het Nederlands is daar eigenlijk geen goed equivalent voor. Meestal wordt als vertaling ‘zalig’ of ‘gelukkig’ gebruikt, maar beide hebben een nadeel. Het woord ‘zalig’ is een ouderwets woord geworden. Bovendien wordt het vooral gebruikt voor mensen die overleden zijn. De weergave met ‘zalig’ wekt daarmee de suggestie dat het gaat om een gelukkige staat in het hiernamaals, maar dat is niet primair de bedoeling van de zaligsprekingen. Ook de keuze voor ‘gelukkig’ is niet ideaal. Dit is weliswaar een gangbaar woord, maar het is eigenlijk te vlak als weergave van makarioi,dat een sterkere betekenis heeft.

Bovendien speelt er nog een andere moeilijkheid. Dat blijkt als we de vertaling van de NBV van 5:3a bij nemen: ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn’. In deze formulering mist een werkwoordsvorm. Daaruit blijkt dat de uitspraak niet een constatering is, maar een uitroep of belofte. Het is een ander soort zin dan ‘Gelukkig zijn wie nederig van hart zijn’. Dat laatste is een bewering of een constatering, terwijl de formulering zonder persoonsvorm een soort zegen of belofte lijkt te zijn.

Een vertaling die kiest voor begrijpelijkheid, moet niet alleen gebruik maken van gewone woorden, maar ook van gewone, bekende zinsconstructies. De gangbare weergave van de zaligsprekingen met een zin zonder persoonsvorm, voldoet dus niet voor de BGT. Het simpelweg aanvullen van een persoonsvorm (zoals in Het Boek) voldoet natuurlijk ook niet. Daarmee verander je de aard van de uitspraak, en dus de betekenis.

In de BGT zou je meteen moeten kunnen begrijpen om wat voor soort uitspraken het in Matteüs 5:3-11 gaat. Nu is er in het Nederlands wel een gewone manier om iemand gelukkig te prijzen: ‘Gefeliciteerd!’ zeg je dan. Maar voor de zaligsprekingen is dat niet het goede woord. De functie klopt, maar de toon is verkeerd. En dus valt deze optie af voor de BGT.

Analyse van het genre

Om tot een goede vertaling te komen, moeten we de hele serie zaligsprekingen bekijken. De eerste acht zijn korte uitspraken die zijn opgebouwd uit vier vaste onderdelen:

‘gelukkig’ (Grieks: makarios)  + aanduiding voor wie het geldt (mensen die …)

‘want’ (Grieks: hoti)              + reden waarom die mensen gelukkig geprezen worden

De reden waarom deze mensen gelukkig genoemd worden is steeds geformuleerd als een toezegging. De eerste en de laatste uitspraak laten zien waar het om gaat: ‘Want voor hen is Gods nieuwe wereld’ (vers 3 en vers 10). Dát is de kern. De mensen die hier worden genoemd zijn gelukkig te prijzen, want voor hen is Gods nieuwe wereld. De uitspraken tussen vers 3 en vers 10, vullen de situatie in zoals die zal zijn als de nieuwe wereld komt. Dan zal God deze mensen troosten en aan hen de aarde geven. Dan zal God hun moeite belonen en goed voor hen zijn. Dan zullen zij God zien en kinderen van God genoemd worden. De mensen over wie het gaat, krijgen nu de toezegging dat het zo zal gaan als de nieuwe wereld komt. Daarom worden zij nu al gelukkig geprezen.

Het zijn niet alleen maar beloftes. Het zijn zegenspreuken, plechtige verklaringen met een bijzonder karakter. Ze onthullen iets over de toekomst van degenen over wie ze gaan. Ze grijpen daarbij vooruit op het eschatologische oordeel. Deze uitspraken onthullen wie de mensen zijn die straks gered zullen worden, en welke vorm van gedrag, of beter gezegd, welke houding die mensen typeert.

Het zijn mensen die onder alle omstandigheden willen doen wat God van ze vraagt. Daar hebben ze alles voor over, ook lijden en verdriet. Het zijn mensen die anderen goed behandelen, ze zijn vriendelijk, goed voor hun medemensen, eerlijk en vredelievend.

Het gelukkig prijzen van deze mensen is opvallend. In onze wereld zou men mensen die verdriet hebben of lijden, niet snel gelukkig prijzen. Mensen die goed zijn voor anderen, die geduldig, eerlijk en vredelievend zijn, die kan men uiteraard waarderen, maar ook die eigenschappen worden niet snel gezien als redenen om iemand gelukkig prijzen. Degenen die te feliciteren zijn, zijn veeleer hen die het voor de wind gaat, die aanzien verwerven, carrière maken, geluk hebben en het goed voor elkaar hebben. Mensen met succes. Dat zijn de mensen die gelukkig worden geprezen. De uitspraken waarmee de Bergrede begint zijn dus een soort omkering. Het zijn ongebruikelijke felicitaties. Het normale wordt omgedraaid. Dat is heel duidelijk in de slotuitspraak van vers 11-12 (BGT):

Het echte geluk is voor jullie. Jullie zullen het moeilijk hebben omdat je bij mij hoort. Misschien schelden de mensen je uit, of willen ze je gevangennemen. Misschien vertellen ze allerlei leugens over je. Als dat gebeurt, moet je blij zijn en vrolijk. Want jullie krijgen een grote beloning in de hemel. De profeten van vroeger werden net zo slecht behandeld als jullie nu.

Niemand zou mensen die deze vreselijke dingen meemaken, gelukkig prijzen. Maar in deze serie uitspraken worden de zaken op hun kop gezet. Niet wie op het eerste gezicht gelukkig lijkt, is werkelijk gelukkig. Maar juist mensen van wie je in eerste instantie denkt ‘die zijn er slecht aan toe’, die zijn een gelukwens waard.

Vertaaloplossing

Dit inzicht wijst ons in de richting van een vertaaloplossing. De zaligsprekingen gaan uit van de waarden van Gods nieuwe wereld. Als die komt, zal alles anders zijn. Het gaat in deze uitspraken dus niet over ‘gewoon geluk’, maar over het ‘echte geluk’. Om dit ‘echte geluk’ te zien moet men verder kijken dan het alledaagse leven en de waarden van deze wereld. Om dit geluk te begrijpen moet men weten hoe het zal zijn als Gods nieuwe wereld komt. Daarom is een goede vertaling van deze spreuken: ‘Het echte geluk is voor …’.

Door deze formulering te kiezen, worden de hierboven genoemde problemen opgelost. Het is makkelijke en begrijpelijke zinsconstructie. En tegelijk is duidelijk dat het niet een constaterende uitspraak is, maar een – in vakjargon – performatieve uitspraak. Er wordt een bijzondere toezegging gedaan, die iets onthult over de komende tijd, als Gods nieuwe wereld volledig zal zijn doorgebroken.

‘Mensen die weten dat ze God nodig hebben’

Analyse

Voor wie is het echte geluk? Hoe worden deze mensen getypeerd? De omschrijving in 5:3 is lastig te vertalen. In het Grieks staat er hoi ptôchoi tôi pneumati. Dat is geen gangbare aanduiding, maar een opvallende samenstelling. Daarbij is tôi pneumati een datief van betrekking (dativus respectus), ‘met betrekking tot’. Kort gezegd: ‘de armen qua/van/in geest’. In de Bijbelse traditie komen vergelijkbare aanduidingen voor – in het Oude Testament, in de Septuaginta en in teksten uit Qumran. De duidelijkste parallellen vinden we in Psalm 33:19 van de Septuaginta (= Psalm 34:19 in onze vertalingen), hoi tapeinoi tôi pneumati ‘de nederigen van geest’, en in de Qumrantekst 1QM 14.7, ‘anwe ruach, ‘de nederigen van geest’. Enigszins vergelijkbare aanduidingen zijn: ‘puur van hart’, Psalm 24:4, ‘nederig van geest’, Spreuken 29:23; en de tegengestelde aanduidingen: ‘trots van geest’ (Prediker 7:8), ‘de trotsen van geest’ (1QS 11.1).

De aanduiding ‘armen van geest’ is een typisch Bijbelse manier van spreken. Volgens het overgrote deel van de onderzoekers is het een omschrijving voor ‘nederig zijn’ (humble, demütig), maar dan wel: nederig in Bijbelse zin (zie onder). De aanduiding ‘armen van geest’ betekent in ieder geval niet ‘mensen die weinig verstand hebben’; het is geen aanduiding voor mensen met een verstandelijke beperking. En het betekent natuurlijk ook niet ‘mensen die weinig geloof hebben’ (waarbij pneuma op de heilige Geest zou duiden). Nee, het gaat om een bijzondere, bewust geconstrueerde omschrijving die wil zeggen dat deze mensen op een bijzondere, niet-letterlijke manier ‘arm’ zijn. ‘Geest’ staat hier voor ‘zelfzekerheid’ en ‘zelfvertrouwen’.

Vertaaloplossing

Het gaat om mensen die niet op eigen kracht en eigen wijsheid vertrouwen, maar op God. Mensen die zich afhankelijk weten van God. De Groot Nieuws Bijbel heeft dat treffend geformuleerd als mensen ‘die zich arm weten voor God’. Naar de maatstaven van de BGT is dit taalgebruik nog te moeilijk; de term ‘arm’ is hier ook niet letterlijk bedoeld. De BGT probeert op een eenvoudiger manier de kern te raken, met de omschrijving ‘mensen die weten dat ze God nodig hebben’. Dat is precies wat in andere vertalingen wordt bedoeld met ‘armen van geest’ en ‘nederigen van hart’. Voor zulke mensen is Gods nieuwe wereld.

‘Gods nieuwe wereld’

Achtergrond van hetbasileia-begrip

Het Griekse woord basileia betekent zowel ‘koninkrijk’ als ‘koningschap’, in de zin van de positie, de macht en de waardigheid van een koning. Het betreft de heerschappij die iemand uitoefent als koning over een gebied, met de daarbij behorende status. Voor de toepassing van dit begrip op God, moeten we ons verplaatsen in de voorstellingswereld van de eerste eeuw.

Het concept basileia tou theou,Gods heerschappij, heeft zijn wortels in de voorstelling van God als koning, die we kennen uit het Oude Testament. ‘Koning’ is daar de meest voorkomende typering van God. Dat was gebruikelijk in de toenmalige wereld: mensen dienden een koning, en deze aardse koning regeerde namens de hemelse koning, de hoogste macht. Verder zien we in het Oude Testament de voorstelling dat God als koning van de wereld door zijn reddende ingrijpen een ommekeer tot stand brengt in het lot van zijn volk (vooral in de Psalmen en in de tweede helft van het boek Jesaja).

In de hellenistische tijd ontwikkelde zich een voorstelling die de achtergrond biedt voor het nieuwtestamentische spreken over Gods basileia: Gods heerschappij voltrekt zich als een eschatologisch gebeuren. De voorstelling is als volgt: In de wereld heersen kwade machten, maar spoedig zal Gods heerschappij doorbreken, dan maakt God een einde aan de heerschappij van de oude machten. God zal oordelen over alles wat bestaat, en hij zal al het slechte uitbannen. Vanaf dat moment zal Gods heerschappij overal op aarde gelden. De mensen die God trouw zijn, hebben het nu moeilijk. Maar als Gods heerschappij is doorgebroken, worden de rollen omgedraaid: dan geeft God de aarde aan hen.

Op deze wijze werd Gods basileia voorgesteld. Het gaat om een beslissende ommekeer in de geschiedenis. Die ommekeer is definitief, heeft wereldwijde proporties en wordt door God tot stand gebracht. God brengt de hele schepping voorgoed onder zijn heerschappij. We komen deze voorstelling tegen in Joodse geschriften uit de hellenistische tijd, onder meer in het boek Daniël, in Psalmen van Salomo, 4 Ezra, 2 Henoch, het Testament van Mozes, en in teksten uit Qumran.

In het Nieuwe Testament zien we deze voorstelling terug in allerlei variaties. Bijvoorbeeld in Matteüs 4:17, waar de boodschap van Jezus is samengevat als metanoeite êngiken gar hê basileia tôn ouranôn,‘Dit is het moment om je leven te veranderen, want Gods nieuwe wereld is dichtbij’ (BGT). Het is duidelijk dat het niet gaat om de boodschap dát er zoiets bestaat als Gods heerschappij. Nee, het gaat om de boodschap dat het beslissende moment dichtbij is. Het is een appèl, een wake-up call: zorg dat je aan de goede kant staat, want binnenkort is het zover! De nieuwtestamentische teksten benadrukken dat de ommekeer, de vestiging van Gods heerschappij, deels al realiteit geworden is met het optreden van Jezus op aarde, en met zijn dood en opstanding. Tegelijk is de definitieve voltooiing iets dat nog staat te gebeuren bij de komst van Jezus als de hemelse Heer. Aan de ene kant ís er al iets definitief veranderd, aan de andere kant staat de voltooiing ervan nog te gebeuren.

Conclusies

Uit de bovenstaande schets van de achtergrond, kunnen we enkele conclusies trekken. In de eerste plaats: de woorden basileia tou theou en basileia tôn ouranôn duiden een concept aan waarin veel meer meeklinkt dan in de traditionele vertaling met ‘koninkrijk’. Er klinkt in mee dat Gods heerschappij een eind zal maken aan de bestaande machten, dat het een bevrijding zal zijn voor de mensen die bij God horen, en dat het er dus op aan komt dat je hoort bij de mensen die dan gered zullen worden.

Ten tweede: de kern van het basileia-begrip is het beslissende, definitieve karakter van Gods ingrijpen dat een wereldwijde ommekeer tot stand brengt. Het gaat om het bevrijdende en vernieuwende ingrijpen van God, waarbij hij heel de schepping definitief aan zich onderwerpt. Dat dit wordt gekarakteriseerd met de term basileia ‘koningschap, koninkrijk’ volgt uit de toenmalige voorstellingswereld. Maar – ten derde – wij hebben geen term beschikbaar die deze lading precies dekt. Er is daarom, exegetisch gesproken, alle ruimte om na te denken over een goede weergave van het basileia-begrip als alternatief voor de gangbare keuze voor ‘koninkrijk’.

Problemen bij het vertalen van de term in de BGT

De traditionele weergave met ‘koninkrijk’ voldoet niet voor de BGT. De reden daarvoor is niet dat de BGT geen ruimte laat voor de Bijbelse voorstellingswereld. Integendeel: de BGT biedt een duidelijke weergave, óók van de Bijbelse voorstellingswereld die in de teksten tot uitdrukking komt. In de psalmen wordt God als koning voorgesteld, zittend op zijn troon. Gods koningschap blijft ook in deze vertaling een herkenbaar thema. De reden is ook niet dat het woord ‘koninkrijk’ te moeilijk zou zijn. Dit woord komt voor in de BGT. Het fungeert in de gebruikelijke betekenis, als een geopolitieke term. Bijvoorbeeld in het geval van het koninkrijk van Salomo (1 Koningen 11-12) en het koninkrijk van Nebukadnessar (Daniël). In de evangeliën komt het voor in ‘alle koninkrijken van de wereld’ die Satan aan Jezus laat zien (Matteüs 4:8, 9; Lucas 4:5). Ook hier gaat het om koninkrijken in de gewone zin van het woord: concrete geopolitieke eenheden.

Het eerste probleem is dat het bij het basileia-begrip in het Nieuwe Testament – het koninkrijk van God / het koninkrijk van de hemel – niet gaat om een koninkrijk in de gangbare betekenis van het woord, maar om Gods machtige ingrijpen, de definitieve omwenteling waarbij heel de wereld onder zijn heerschappij wordt gebracht. Het gaat niet om een nieuw ‘land’, maar om een nieuwe ‘orde’. In de BGT worden woorden in hun gangbare betekenis gebruikt, en daarom is in dit geval ‘koninkrijk’ niet geschikt.

Het tweede probleem is dat veel lezers van nu minder vertrouwd zijn met de nieuwtestamentische, eschatologische voorstelling van het doorbreken van Gods heerschappij. Ons woord ‘koninkrijk’ vergroot die kloof eerder dan dat het die verkleint. Weliswaar is ‘koninkrijk’ een vrij bekend woord, de moeilijkheid blijft dat het de voorstelling van Gods basileia onvoldoende oproept voor de gemiddelde lezer. In veel passages waarin de term voorkomt, gaat het niet of nauwelijks om het koninklijke karakter ervan. Andere aspecten staan op de voorgrond. Lezers die de vertrouwdheid met de Bijbelse voorstellingswereld missen, hebben daardoor vaak weinig houvast om de vraag te beantwoorden waarom de nieuwe werkelijkheid waarover de teksten gaan specifiek als een koninkrijk wordt voorgesteld.

De BGT wil de Bijbelse voorstellingen op een duidelijke manier weergeven. Daarom is gezocht naar een nieuwe formulering in plaats van de traditionele weergave met ‘koninkrijk’. De term ‘heerschappij’ roept eigenlijk een beter beeld op. Maar voor de BGT is dat geen optie, want het is een te moeilijk en te onbekend woord.

Vertaaloplossing

Het is mogelijk om middels een vertaalstap te komen tot een nieuwe formulering. Eén van de gebruikelijke vertaaltransformaties om een moeilijk concept te verduidelijken is een veralgemeniserende weergave, in jargon: een hyperoniem. Dat bleek ook in dit geval een goede mogelijkheid. In plaats van te spreken over ‘heerschappij’ of ‘koninkrijk’ kan men spreken over een nieuwe situatie, een nieuwe werkelijkheid die door God tot stand wordt gebracht. De meest compacte formulering is ‘Gods nieuwe wereld’. Deze aanduiding is duidelijk en voldoet aan de taaleisen van de BGT. Bovendien komt hierin juist de kern van het basilea-begrip goed tot uitdrukking.

De zaligsprekingen in Matteüs 5:3 en 5:10 noemen Gods nieuwe wereld. De tussenliggende zaligsprekingen geven dit begrip nader kleur. Wat lezen we daar? Het gaat over het beërven van de aarde, God zien, kinderen van God genoemd worden, Gods goedheid en troost ervaren. In het kort: een nieuw leven op aarde in Gods nabijheid. De aanduiding ‘Gods nieuwe wereld’ treft precies de kern.

Een Bijbelse manier van spreken

De weergave ‘Gods nieuwe wereld’ sluit goed aan bij andere Bijbelse termen die een verwante voorstelling uitdrukken. Op die manier wordt de vertaalkeuze van de BGT ondersteund door het Bijbelse taalgebruik zelf. Daarin komen we, naast verwijzingen naar de basileia, ook verwijzingen tegen naar de huidige en de nieuwe aiôn: ‘deze wereld’ tegenover ‘de komende wereld’. Enkele voorbeelden.[1]

Matteüs 12:32

NBVBGT
En iedereen die iets ten nadele van de Mensenzoon zegt, zal worden vergeven. Maar wie kwaadspreekt van de heilige Geest zal niet worden vergeven, noch in deze wereld, noch in de komende.Als iemand slechte dingen zegt over de Mensenzoon, kan hij vergeving krijgen. Maar als iemand slechte dingen zegt over de heilige Geest, krijgt hij geen vergeving. Niet nu in deze wereld, en ook niet straks in Gods nieuwe wereld.’

Matteüs 28:20b

NBVBGT
En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’En vergeet nooit: ik ben altijd bij jullie, totdat de nieuwe wereld komt.’

In de synoptische evangeliën wordt het basileia-begrip ingevuld op een manier die het plaatst tegenover ‘deze wereld’. Het definitief intreden van Gods basileia betekent dat de huidige wereld ophoudt te bestaan.

De keuze voor ‘Gods nieuwe wereld’ is ook in lijn met het Bijbelse spreken over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Met name Openbaring 21:1-4 heeft sterke raakvlakken met de zaligsprekingen. In de BGT luidt deze passage:

Toen zag ik een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De hemel en de aarde van vroeger waren verdwenen, en ook de zee was er niet meer.

Ik zag uit de hemel een heilige stad naar beneden komen, het nieuwe Jeruzalem. Die stad kwam bij God vandaan. Ze leek op een bruid die zich mooi gemaakt heeft voor haar bruidegom.

Uit de richting van de troon hoorde ik een luide stem, die zei: ‘Nu is God zelf op aarde. Vanaf nu zal hij bij de mensen wonen. De mensen zullen zijn volk zijn, en hij zal hun God zijn. Hij zal al hun tranen drogen. Niemand zal meer sterven, en er zal geen verdriet en geen pijn meer zijn. Want alles van vroeger is verdwenen.’

De aanduiding ‘Gods nieuwe wereld’ sluit dus naadloos aan bij het Bijbelse spreken. Het brengt de essentie van het basileia-begrip goed tot uitdrukking. En het draagt bij aan een duidelijke tekst.

De variant basileia tôn ouranôn, het koninkrijk van de hemel

Voor we dit onderdeel afronden, moeten we nog naar één kwestie kijken: waar de andere evangelisten de term basileia tou theou gebruiken, kent Matteüs, als enige, de variant basileia tôn ouranôn. Volgens de meeste uitleggers is de betekenis van beide aanduidingen dezelfde. Een bijkomend voordeel van de vertaalkeuze van de BGT (‘Gods nieuwe wereld’) is, dat beide aanduidingen nu op dezelfde manier kunnen worden weergegeven. Daardoor wordt het duidelijker dat het hier om één en dezelfde voorstelling gaat.

Waarom geeft Matteüs de voorkeur aan de term basileia tôn ouranôn? Een bekende verklaring is dat dit een vorm van omschrijving is waarbij het woord theos, God, uit eerbied is ingeruild voor ouranoi, de plaats waar God is. Deze verklaring overtuigt niet. Matteüs gebruikt met grote regelmaat de aanduiding (hotheos, en vier of vijf keer gebruikt hij ook de aanduiding basileia tou theou. Een betere verklaring is dat Matteüs een voorkeur heeft voor basileia tôn ouranôn om een bepaalde nuance sterker aan te geven.

Het gebruik van ouranos, ‘hemel’, is in het evangelie van Matteüs zonder meer opvallend. Hij gebruikt die term graag en vaak om het on-aardse karakter te benadrukken van de zaken waarover hij schrijft. Zo gebruikt hij vaker de aanduiding ‘onze/uw/mijn Vader in de hemel’ en wijst hij op de ‘schat in de hemel’ die men zich verwerft door op aarde trouw te zijn aan God, zijn wil te doen ‘zoals in de hemel’, en ondanks moeilijkheden en verdrukking vast blijven houden aan de ‘hemelse waarden’. Wie alle plaatsen in het evangelie nagaat, ziet een terminologie die de christelijke gemeenschap kenmerkt als een ‘hemelse gemeenschap’: hun hemelse gezindheid en gerichtheid maakt dat ze helemaal bij God horen, en als de ‘heerschappij van de hemel’ definitief doorbreekt zullen zij daaraan deelhebben. De term basileia tôn ouranôn in Matteüs is een theologische manier van spreken. Het helpt de christelijke gemeenschap om haar blik op de hemel te richten: het gaat om de hemelse standaard van gerechtigheid en heiligheid, om de hemelse beloning voor alle inspanning, en om de hemelse orde die op aarde alles anders zal maken.

Dit bevestigt dat het basileia-begrip in de evangeliën niet moet worden opgevat in politieke termen en ook niet als een specifieke locatie. Het gaat om een nieuwe orde die door God zal worden gevestigd en die nu reeds een appel doet op de mensen om de kant van ‘de hemel’ te kiezen.

Vertaalvondst?

De BGT is vermoedelijk de eerste Nederlandse Bijbelvertaling met de weergave ‘Gods nieuwe wereld’. Een vondst van de vertalers? Ja en nee. Het is een vertaalvondst die de gesignaleerde problemen weet op te lossen op een manier die past bij de BGT. Maar wie er naar op zoek gaat, zal merken dat ‘Gods nieuwe wereld’ een veel vaker voorkomende transformatie is, die het Bijbelse basileia-begrip goed uitdrukt in gewone taal.[2] Het is niets anders dan een verhelderende weergave van een Bijbelse voorstelling. Niemand zal ontkennen dat er met deze vertaalkeuze een bepaalde nuance wegvalt. Maar de winst is dat de essentie van dit belangrijke Bijbelse begrip nu op een heldere manier naar voren komt.

Afsluitende beschouwingen

I. In recent psychologisch onderzoek komt ‘nederigheid’ sterk naar voren als deugd.[3] Kenmerken van nederigheid, volgens dit onderzoek, zijn: een kalm, accepterend zelfbeeld, zelfkennis, eigen fouten onder ogen zien, openstaan voor nieuwe inzichten, gericht zijn op anderen, en iedereen als gelijkwaardig beschouwen. Het betreft dus mensen die hun eigen bestaan eerlijk onder ogen zien. Nederig zijn betekent niet: weinig zelfvertrouwen hebben, en natuurlijk ook niet: te veel zelfvertrouwen hebben. Het betekent: kijken met eerlijke ogen naar jezelf en naar de rest van de wereld.

De nederigheid van Matteüs 5:3 gaat verder. Het gaat om ‘weten dat je God nodig hebt’. Natuurlijk gaat het ook hier om kijken met eerlijke ogen naar jezelf en naar de rest van de wereld, maar dan in het licht van Gods nieuwe wereld.

Toch kan het onderzoek naar ‘nederigheid’ als psychologische categorie ons misschien iets leren: nederigheid is geen teken van zwakte. De mensen die in de zaligsprekingen benoemd worden, zijn geen zwakke, zielige figuren. Het zijn juist standvastige mensen die tegen de stroom in durven gaan. Het gaat er ook niet om dat ze zichzelf naar beneden halen. Het gaat erom dat ze niet zichzelf vooropstellen, maar God. En het gemeenschappelijke ideaal waarvoor ze leven.

II. De zaligsprekingen verwijzen naar een toekomstige situatie. De bevrijding, de nieuwe wereld, is er nog niet. Het ligt in de toekomst besloten: ze zullen getroost worden, ze zullen Gods kinderen genoemd worden. Maar het gaat hier niet om algemene toekomstvoorspellingen. Het evangelie presenteert deze woorden als uitspraken van de messias. Hij is het die de nieuwe wereld inluidt. Ten diepste moeten we de zaligsprekingen dus zien als woorden van bevrijding. Het betreft een messiaans machtswoord: mensen die niet voor zichzelf kiezen maar voor God, zullen in Gods nabijheid leven.

III. Het echte geluk – uit die woordkeus blijkt al dat dit het gewone, aardse geluk overstijgt. Staat het echte geluk ook met het gewone geluk op gespannen voet? Niet per definitie. Gods nieuwe wereld overstijgt de oude wereld, dat is duidelijk. Maar het hoeft er niet lijnrecht tegenover te staan. Uit de zaligsprekingen spreekt een liefde voor het leven op aarde: het werken aan vrede, het doen van gerechtigheid (alles wat God van ons vraagt). Maar dat leven krijgt pas zijn werkelijke diepte in het licht van de eeuwigheid, in het licht van Gods nieuwe wereld.

IV. De Bijbel in Gewone Taal kiest voor nieuwe bewoordingen, waarbij de taal het begrip dient. Dat maakt de Bijbel begrijpelijker voor een groot lezerspubliek. Door de Bijbel in Gewone Taal zullen méér mensen in staat zijn om de diepte en rijkdom van de teksten te ervaren.

Gebruikte literatuur

  • Hans Dieter Betz, The Sermon on the Mount: A Commentary on the Sermon on the Mount, Including the Sermon on the Plain, Hermeneia (Adela Yarbro Collins red.), Minneapolis 1995.
  • W.D. Davies & Dale C. Allison Jr., Matthew 1-7. Volume 1, ICC, London 1988.
  • Robert Foster, ‘Why on Earth Use “Kingdom of Heaven”? Matthew’s terminology Revisited’ in: New Testament Studies 48 (2002), 487-499.
  • Ulrich Luz, Das Evangelium nach Matthäus (Mt. 1-7), EKK I/1, Neukirchen-Vluyn 2002

Verder lezen over de Bijbel in Gewone Taal

  • Met Andere Woorden 33/3 (september 2014), Themanummer Bijbel in Gewone Taal, aan te vragen via www.Bijbelgenootschap.nl.
  • Matthijs de Jong, Hoe vertaal je de Bijbel in gewone taal, Royal Jongbloed: Heerenveen 2014 (ISBN 978-90-8912-084-7)

Dr. M.J. de Jong is als nieuwtestamenticus verbonden aan het Nederlands Bijbelgenootschap.

[1] Zie verder Matteüs 13:39-50; 19:28; 24:3; Marcus 10:30, Lucas 16:8; 18:30; 20:34-35.

[2] Als je erop let, hoor je het predikanten geregeld zeggen in preken (dat is althans mijn ervaring van de afgelopen jaren). Wie googelt op ‘Gods nieuwe wereld’ zal zien dat theologen van uiteenlopende stromingen deze term spontaan gebruiken als verduidelijkende weergave van het koninkrijk van God. Er is zelfs een boek uit 1985 dat deze term in de titel draagt: B. Rietveld: Gods nieuwe wereld: gedachten over het koninkrijk van God. We kunnen dus gerust stellen dat deze vertaaltransformatie al een tijd ‘in de lucht hangt’.

[3] Zie het artikel ‘Nederigheid – de moeder van alle deugden’, door Ellen de Bruin, in NRC Zaterdag 4 januari & zondag 5 januari 2014 (Wetenschap, p. 7).

Een pleidooi om ʿebed vaker te vertalen als ‘slaaf’

Bij een complex en gevoelig onderwerp als slavernij in de Bijbel is helderheid van groot belang: waarover hebben we het precies? Ik neem daarom de termʿebed onder de loep, al geldt wat ik zal schrijven voor een groot deel evenzeer voor het Griekse doulos. Ik begin echter met een discussie die laat zien dat deze kwestie verweven is met ons eigen koloniale verleden.

Samenvatting
Voor ons beeld van slavernij in Bijbelse tijden en de manier waarop de Bijbelse geschriften zich daartoe verhouden, speelt de vertaling van enkele Bijbelse termen een grote rol: het Hebreeuwse ‘ebed en het Griekse doulos. In dit artikel wordt betoogd dat de Nederlandse vertalingen hier vaak inconsequent en verhullend zijn. De betreffende termen zouden veel vaker met ‘slaaf ’ vertaald moeten worden (en niet met ‘dienaar’ of iets vergelijkbaars). Deze vertaalkwestie blijkt bovendien verweven te zijn met onze eigen koloniale geschiedenis. Alle reden om daar kritisch naar te kijken.

‘Geloovige slaven ofte Dienst-knechten’

In 1676 verscheen in Hoorn anoniem het boek Beschrijvinge van Guiana; Des zelfs Cituatie / Gesontheyt / Vruchtbaerheyt ende ongemeene Profijten en Voordelen boven andere Landen. Volgens het voorwoord was het boek ‘discourerender wijze voorgestelt’ – oftewel geschreven in gespreks- of dialoogvorm – tussen een boer, een stedeling (‘burger’), een zeeman en een Haagse bode. Guiana, of preciezer Nederlands Guyana, was in die tijd een aanduiding voor de Nederlandse kolonies aan de Zuid-Amerikaanse noordkust, waarvan Suriname de bekendste is. Eén van de vragen die de gesprekspartners bespreken, is of het geoorloofd is ten dienste van de kolonies slaven te houden. De boer meent van niet, maar de zeeman spreekt hem fel tegen:

Waerom en soude dat doch niet geoorloft zijn? daer Godt in den ouden Testamente wel uyt-druckelijck belast Heydensche slaven te koopen / van de volckeren die rontsom haer woonden (…).

Anoniem, Beschrijvinge van Guiana; Des zelfs Cituatie / Gesontheyt / Vruchtbaerheyt ende ongemeene Profijten en Voordelen boven andere Landen, Hoorn 1676, 27-28.

De boer werpt hier tegenin dat de zeeman slechts spreekt over het Oude Testament: ‘(…) maer dat is nu in den N.T. afgeschaft door Christum, die ons gemaekt heeft.’ Volgens de zeeman is dat nog maar te bezien, en dan gebruikt hij onder andere het volgende argument:

Want zelfs de geloovige slaven ofte (gelijck ons oversettingh spreeckt) Dienst-knechten (hoewel ick seeckerlijck bericht ben / dat in ’t Griex slave staet) worden over al vermaent hare Heeren gehoorsaem te zijn, niet alleen de goede ende bescheydene, maer oock de harde, Colloss. 3. vers 22, 1 Tim. 6. verss. 1/2, 1. Petr. 2. vers 18. [cursivering auteur]

Anoniem, Beschrijvinge van Guiana, 28.

Beide langere citaten tonen het belang en de impact van de bestudering van Bijbelse slavernij én van de vertaalkwesties die met die bestudering samenhangen. Ideeën over beide speelden immers een belangrijke rol bij legitimatie dan wel bekritisering van de Nederlandse koloniale slavernij (zoals ook elders in de wereld). In mijn ogen zijn de Nederlandse vertaaltradities met betrekking tot ʿebed (Hebreeuws) en doulos (Grieks) dikwijls inconsequent en verhullend. In dit artikel pleit ik voor een meer consistente en concordante vertaling met ‘slaaf ’ (dan wel ‘slaafgemaakte’), óók waar het gaat om het metaforisch gebruik van de term. Gezien de beperkte omvang van dit artikel, concentreer ik me op de vertaalkwestie in de Hebreeuwse Bijbel; de vele nieuwe studies over slavernij in het Nieuwe Testament en de vroege kerk tonen mijns inziens genoegzaam dat slavernij alomtegenwoordig was in het vroege christendom en bovendien als metafoor ‘onmisbaar’ was in het christelijke denken.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3275c25a0) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Zie voor een bespreking van de manier waarop moderne Bijbelvertalingen doulos en ʿebed vertalen Anders Martinsen, Men and Unmen in the Parables of Luke. Reception, Slavery, Masculinity, diss. University of Oslo 2015, in het bijzonder 51-115. Hector Avalos formuleer het als volgt in zijn zeer scherpe boek over slavernij en Bijbelwetenschap: ‘One of the most frequent places where scholars mitigate biblical slavery is in the very words used to describe “slavery”.’ Zie zijn Slavery, Abolitionism, and the Ethics of Biblical Scholarship, Sheffield 2013, 62. 

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651ad26e7c7df) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Hoewel de term ‘slaafgemaakte’ of ‘totslaafgemaakte’ (en haar Engelse equivalent ‘enslaved person’) steeds couranter wordt in studies naar koloniale slavernij, is het gebruik ervan voor antieke slavernij nog zeldzaam. Bovendien is de term ‘totslaafgemaakte’ niet onomstreden, zie bijvoorbeeld Michiel van Kempen, ‘On the Use of Dutch “Slaaf ” and “Totslaafgemaakte”’ in: Jaswina Elahi, Sandra Trienekens en Hans Ramsoedh (red.), Against Better Judgement. Rethinking Multicultural Society. Liber Amicorum: In Honour of Professor Dr Ruben Gowricharn, Leiden/ Boston 2022, 65-75. Om beide redenen gebruik ik in dit artikel de beter leesbare term ‘slaaf ’.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651ad2e37c7e0) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Een paar voorbeelden uit de literatuur moeten hier volstaan: Jennifer A. Glancy, Slavery in Early Christianity, Oxford 2002; J. Albert Harrill, Slaves in the New Testament. Literary, Social and Moral Dimensions, Minneapolis 2006; Chris L. de Wet, The Unbound God. Slavery and the Formation of Early Christian Thought, London/New York 2018; Marianne Bjelland Kartzow, The Slave Metaphor and Gendered Enslavement in Early Christian Discourse. Double Trouble Embodied, London/New York 2018. Zie voor meer literatuur mijn proefschrift ‘Not Like the Rest of the Slaves’? Slavery Parables in Early Rabbinic and Early Christian Literature, diss. Tilburg University 2021, 40-49.

Zie voor het inhoudelijke punt De Wet, 8.

Is er wel slavernij in de Bijbel?

Waar het gaat om zoiets complex als slavernij in de Bijbel, is het goed om bij het begin te beginnen: is het helder dat bepaalde arbeidsrelaties in de Bijbel die van slaaf en meester betreffen? Als we op zoek gaan naar een dergelijke relatie, moeten we ons voor wat betreft het Oude Testament in ieder geval richten op de wortel ʿayin-bêt-dālet. Die betekent ‘werken’, met ʿebed als zelfstandig naamwoord voor een dergelijke ‘werker’. ʿEbed kent geen vrouwelijke variant; in plaats daarvan wordt ʾāmâ en šipḥâ gebruikt. De vraag is nu of we uit het gebruik van ʿebed in de Hebreeuwse Bijbel duidelijk kunnen opmaken dat het in tenminste sommige gevallen gaat om slaven. Met slaven bedoel ik hier mensen die het bezit zijn van anderen, geen vrijheid hebben en doorgaans niet of nauwelijks aanspraak kunnen maken op rechten. Daaraan kan nog worden toegevoegd, in lijn met de Jamaicaanse socioloog Orlando Patterson, dat een slaaf meestal een ‘natally alienated’ is, dat wil zeggen: ontdaan van herkomst, familie en naam, en daarmee ook van eer.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3351c25a1) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Orlando Patterson, Slavery and Social Death. A Comparative Study, Cambridge 1982.

In het Oude Testament vinden we mijns inziens duidelijkʿăbādim die aan een dergelijke beschrijving voldoen. Vaak worden in de Hebreeuwse Bijbel de ʿăbādim bijvoorbeeld ingedeeld en opgesomd tezamen met dieren – als een vorm van bezit dus. Neem Genesis 24:35, wanneer Eliëzer zich voorstelt aan Laban en zegt: ‘De HEER heeft mijn meester overvloedig gezegend, zodat hij rijk is geworden: Hij heeft hem schapen, geiten en runderen gegeven, zilver en goud, slaven en slavinnen [waʿăbādim ûšǝpāḥōt], kamelen en ezels. (Vergelijk Genesis 12:16; 20:14; 30:43; Exodus 20:17 etc.) Een veelzeggende passage over de status van ʿăbādim, die ook in de rabbijnse literatuur uitgebreid wordt besproken, vinden we in Exodus 21:29, 32. We lezen daar:

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3373c25a2) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Alle Bijbelcitaten zijn afkomstig uit de NBV21.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3391c25a3) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Zie bijv. Misjna Bava Kamma 4:3; Babylonische Talmoed Bava Kamma 33a, 38a.

Als een stier een man of vrouw doodt terwijl hij voor die tijd al stotig was, en de eigenaar was gewaarschuwd maar had hem niet vastgezet, dan moet niet alleen de stier gestenigd worden maar moet ook de eigenaar ter dood gebracht worden. (…) Als hij een slaaf [ʿebed] of slavin [ʾāmâ] stoot, moet aan zijn of haar meester dertig sjekel zilver worden betaald en moet de stier gestenigd worden.

Exodus 21:29, 32

Deze passage maakt het onderscheid tussen ‘normale’ (vrije) mensen enʿăbādim pijnlijk helder: de ʿebed vertegenwoordigt slechts een monetaire waarde, terwijl dezelfde nalatigheid de eigenaar van een stier het leven kost bij een vrij persoon. De prijs van ʿăbādim varieerde overigens: Jozef werd verkocht voor twintig sjekels (Genesis 37:28) en het per ongeluk doden van een ʿebed leverde een boete op van dertig sjekels (Exodus 21:32). In Leviticus 27:3-7 vinden we een soort prijslijstje voor mensen die op iets hogere bedragen uitkomt: van een volwassen man voor vijftig sjekels tot een meisjesbaby voor drie sjekels. Hoe kwam men aan ʿăbādim? Ook dat kan immers een indicatie voor de slavenstatus zijn. William Harris onderscheidt in zijn artikel over de herkomst van Romeinse slaven vijf mogelijke bronnen:

  1. geboorte/voortplanting
  2. krijgsgevangenschap in context van oorlog
  3. import
  4. zelf-slavernij vanwege schulden
  5. vondelingen die als slaaf werden grootgebracht, de zogenaamde threptoi.
  6. Als we deze lijst met mogelijke bronnen voor ʿăbādim naast het Oude Testament leggen, zien we de eerste vier bronnen helder terugkomen.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c345ec25a4) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

William V. Harris, Demography, Geography and the Sources of Roman Slaves’ in: The Journal of Roman Studies 89 (1999), 62-75, zie 62.

Geboorte: kinderen van buitenlandse ʿăbādim werden standaard ook zelf ʿăbādim (Genesis 17:12; Jeremia 2:14), zoals dat ook in het Romeinse recht gebruikelijk was, terwijl kinderen van Hebreeuwse ʿăbādim soms ook een ʿebed werden (Exodus 21:4), en soms vrij werden (Leviticus 25:53-54). Seksuele relaties, al dan niet gedwongen, tussen een meester en een ʾāmâ (of een meesteres en een ʿebed – zie Jozef ) kwamen ook voor; het vermoedelijk beroemdste voorbeeld is Abraham met Hagar (zie bijvoorbeeld Genesis 16:1-4).

Oorlog: in de vele oudtestamentische oorlogen werden ook mensen ‘buitgemaakt’. Mannen en jongens werden echter dikwijls – als mogelijk risico op een vijfde colonne – gedood. Een voorbeeld is Numeri 31:32-35, waar we lezen: ‘Afgezien van de buitgemaakte goederen die de troepen al hadden verbruikt, bedroeg de buit 675.000 schapen en geiten, 72.000 runderen en 61.000 ezels, en verder mensen, namelijk 32.000 vrouwen die nog nooit met een man geslapen hadden.’

Import: er is discussie over de vraag in hoeverre er echte slavenmarkten waren in het oude Israël, maar dat er ʿăbādim verhandeld werden staat wel vast. Een sprekend voorbeeld van een ad hoc verkoop van een ʿebed is de casus van Jozef die aan handelaren verkocht werd (Genesis 37). Verder bestond de mogelijkheid buitenlandse ʿăbādim te kopen er sowieso (Genesis 15:2; Leviticus 25:44-46) en konden ook veroordeelde Hebreeuwse dieven verkocht worden als ʿăbādim (Exodus 22:2). Uit verschillende teksten bij de profeten wordt duidelijk dat ondanks verboden ook Hebreeuwse (schuld)slaven verkocht werden (Amos 2:6), zelfs aan niet-Joden (Nehemia 5:8). Kritisch is het Oude Testament overigens wel op de praktijk van mensendieverij (Exodus 21:16).

Zelf-slavernij/schuldslavernij: schuldslavernij is een belangrijke categorie in de Hebreeuwse Bijbel en in de hele oud-oosterse wereld. De schuldslaaf lijkt een aparte categorie te vormen, waarbij opgeroepen wordt de betreffende ʿebed als dagloner te behandelen en in het sabbats- of jubeljaar te bevrijden.

De categorie van schuldslaven lijkt te overlappen (of zelfs samen te vallen) met de categorie van Hebreeuwse ʿăbādim, die pertinent beter behandeld moesten worden dan buitenlandse ʿăbādim. De volgende passage (Leviticus 25:39-41) is illustratief:

Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en zichzelf aan jou verkoopt, mag je hem niet als slaaf [ʿebed] laten werken. Je moet hem beschouwen als een loonarbeider of als een vreemdeling die bij je te gast is. Tot aan het jubeljaar zal hij voor je werken, dan hoeft hij je niet meer te dienen en kan hij met zijn gezin terugkeren naar zijn eigen familie en naar de grond van zijn voorouders.

Kwam de betreffende schuldslaaf in handen van een vreemdeling, dan was ook die verplicht hem vrij te laten wanneer het losgeld bijeen was gebracht (Leviticus 25:47-52; Exodus 21:2; Nehemia 5:8). Dat het in de praktijk allemaal niet volgens de oudtestamentische regels functioneerde, blijkt uit allerlei Bijbelgedeeltes, bijvoorbeeld het verhaal over een vrouw die de profeet Elisa om hulp vraagt omdat haar kinderen anders vanwege schulden door haar schuldeiser als slaven (ʿăbādim) verkocht zouden worden (2 Koningen 4:1). Spreuken 22:7 verwoordt deze dynamiek kernachtig: ‘Een rijke heeft macht over armen, wie leent is de slaaf [ʿebed] van zijn geldschieter.’ Daarbij komt nog dat er weinig indicaties zijn voor de bevrijding van schuldslaven bij het genoemde sabbats- of jubeljaar. In het Oude Testament vinden we geen enkele indicatie dat ʿăbādim na zes jaar bevrijd werden en voor de rabbijnse periode weten we dat deze wetgeving met de prosbul van Hillel afgeschaft werd. Er zijn wel verwijzingen naar grootschalige bevrijdingsacties van ʿăbādim te vinden in de Hebreeuwse Bijbel, in Jeremia 34:8-20 en Nehemia 5:1-13, maar het lijkt daar te gaan om eenmalige maatregelen.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3495c25a5) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Zie Niels P. Lemche, ‘The Manumission of Slaves – the Fallow Year – the Sabbatical Year – the Jobel Year’ in: Vetus Testamentum 36/1 (1976), 54-55. 

Relevante vragen met betrekking tot de ʿăbādim zijn ten slotte wat voor werk zij deden en hoe zij behandeld werden. Ook dat zijn immers indicaties voor hun status. Over dat eerste element wordt over het algemeen aangenomen dat hun economisch belang bescheiden was. Zo stelde Isaac Mendelsohn al in 1949: ‘Although the more prosperous farmers, like the upper middle class in the cities, owned slaves who were employed on the land, slave labour was not a decisive factor in the agricultural life of the Ancient Near East. Dit lijkt inderdaad overeen te komen met het beeld dat uit het Oude Testament naar voren komt, waarin ʿăbādim vaak als opzichters of herders werken. Gezien hun vermoedelijk bescheiden economisch belang, is het mogelijk dat slaven ook een representatieve functie hadden, oftewel: de hoeveelheid slaven die je had, zei iets over je status. Waar het gaat om de behandeling van ʿăbādim, is een aantal verzen indicatief. Uit Job 7:1-2 leren we dat het slavenbestaan geen pleziertje is:

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c34b5c25a6) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Isaac Mendelsohn, Slavery in the Ancient Near East. A comparative Study of Slavery in Babylonia, Assyria, Syria, and Palestine from the Middle of the Third Millennium to the End of the First Millennium, New York 1949, 111-112. 

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c34e8c25a7) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Vergelijk Genesis 20:14; 24:35; 30:43; 32:5; Exodus 9:20-21; 20:10; 20:17; 23:12; Deuteronomium 5:14; 5:21. Niet altijd is geheel duidelijk of het hier gaat om werk als ‘huisslaven’ of herders. 

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3515c25a8) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

In dit licht wijs ik ook graag, als mogelijk tegenargument, op Ezra 2:64-65, waaruit geconcludeerd kan worden dat op dat moment het relatief hoge percentage van 14% van de Joodse gemeenschap uit slaven bestond.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c355bc25a9) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Catharine Hezser, Jewish Slavery in Antiquity, Oxford 2006, 125. 

Is het aardse leven van de mens geen slavendienst, brengt hij zijn dagen niet door als een dagloner? Als een slaaf [ʿebed] smacht hij naar schaduw, als een dagloner wacht hij op zijn loon.

Job 7:1-2

De ʿăbādim werden geacht hun meester te vrezen (Maleachi 1:6) en een gevleugeld gezegde was dat je een ʿebed niet alleen met woorden discipline kon bijbrengen (Spreuken 29:19) – net zoals een zoon overigens (Spreuken 29:17) – en dat je een ʿebed niet moet verwennen (Spreuken 29:21). Zo past het verder niet dat een ʿebed heerst over koningen (Spreuken 19:10),of zelfs koning wordt (Spreuken 30:22), en dat ʿăbādim te paard rijden terwijl edelen te voet gaan (Prediker 10:7). Los van deze spreuken zijn bepaalde wetsdiscussies ook relevant: zo was het doden (!) van een ʿebed bijvoorbeeld niet zonder consequentie (Exodus 21:20-21), maar het bespreken van dit vraagstuk is natuurlijk al veelzeggend:

Wanneer iemand zijn slaaf of slavin [ʾet-ʿabdô ʾô ʾet-ʾămātô] met een stok slaat en hij of zij sterft ter plekke, dan moet er vergelding plaatsvinden. Als de slaaf of slavin nog enkele dagen in leven blijft, gaat de eigenaar vrijuit; door het verlies van zijn eigendom is hij genoeg gestraft.

Exodus 21:20-21

Ook is er de opmerkelijke regel in Exodus 21:26-27 dat een meester die een oog of een tand uitslaat bij zijn ʿebed of ʾāmâ, deze moet vrijlaten. Ik vind het hierbij wel van belang om op te merken dat in ieder geval voor de rabbijnse context er veel vragen zijn of en zo ja hoe deze wetten opgevolgd werden. Een goed voorbeeld is het uitstoten van een tand: in de Jeruzalemse Talmoed is een verhaal opgenomen dat de tannaïtische rabban Gamaliël dit per ongeluk deed bij zijn slaaf Tabi. Daar Gamaliël zeer gesteld was op Tabi, zag hij hierin een mooie kans zijn slaaf in vrijheid te stellen. Rabbi Jehosjua voorkomt dat echter door te stellen dat dit alleen mag als er getuigen zijn. Bovendien suggereert Jehosjua in zijn reactie dat er van vrijlating sowieso geen sprake zou zijn, een boete was voldoende.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c357fc25aa) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Jeruzalemse Talmoed Sjevoe’ot 5:7, 36c. Zie Stoutjesdijk, 202. 

ʿăbādim van koningen en van God

Bovenstaande bespreking toont aan dat de ʿebed in ieder geval in sommige gevallen een slaaf kon zijn. Volgens verschillende woordenboeken en de meeste Europese vertalingen staat een vertaling van ʿebed met ‘slaaf ’ echter in grofweg drie gevallen ter discussie: de ʿebed van de koning, de ʿebed van God en een categorie ʿăbādim die niet goed lijkt te stroken met onze vooronderstellingen over slaven. Een voorbeeld van die laatste categorie is te vinden in het overzichtsartikel ‘Slavery’ in de Anchor Bible Dictionary, geschreven door de Russische historicus Dandamayev. Hij vindt de (eventuele) slavenstatus van Eliëzer, die Abrahams huishouden bestiert, moeilijk te rijmen met diens mogelijkheid de bezittingen van Abraham te erven (Genesis 15:2). Toch lijkt deze kwestie relatief eenvoudig op te lossen: in de oudheid was het niet ongebruikelijk dat kinderloze koppels hun erfenis nalieten aan hun slaaf of slaven. Exegeten lijken dan ook soms een te stereotiep beeld bij slaven te hebben, dat niet strookt met onze kennis van de antieke slavernij: slaven konden bijvoorbeeld in bijna alle antieke samenlevingen ook hoge posities bekleden, denk hierbij aan de slaven in de familia caesaris. Hoewel er zeker gediscussieerd kan worden over een aantal grensgevallen, focus ik me hier op de overige twee categorieën, die van de ʿăbādim van God en van de koning.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c35bdc25ab) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Muhammad A. Dandamayev, Slavery Old Testament’ in: David Noel Freedman (ed.), The Anchor Yale Bible Dictionary, New Haven / Londen 1992, 6:62.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c35e8c25ac) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Zie bijv. Sam Tsang, From Slaves to Sons. A New Rhetoric Analysis on Paul’s Slave Metaphors in His Letter to the Galatians, New York 2005, 54vv, en  m.n. voor de oudtestamentische context Victor H. Matthews en Don C. Benjamin, Old Testament Parallels. Laws and Stories from the Ancient Near East, herziene editie, New York 1997, 46vv. 

De hamvraag bij beide categorieën is hoe ze zich verhouden tot de betekenis van ʿebed als slaaf. Ik maak voor de beantwoording van die vraag, naast mijn promotieonderzoek, gebruik van een tamelijk onbekende dissertatie, die van Edward J. Bridge over het ‘eerbiedig’ (‘deferential’) gebruik van slavernijterminologie in de Hebreeuwse Bijbel. In navolging van Bridge beschouw ik ‘slaaf ’ als de primaire betekenis van ʿebed. Hoewel afkomstig van het werkwoord ‘werken’, laat Bridges onderzoek zien dat ʿebed niet gebruikt wordt om ‘arbeiders’ aan te duiden (wel soms een qal participium van het werkwoord, zoals in Jesaja 19:9), maar dat ‘werk’ juist een associatie bij slavernij is geworden. Bridge beargumenteert dat alle andere (mogelijke) betekenissen van ʿebed metaforisch gebruik zijn van die term, waarbij meer of minder associaties van slavernij (bijvoorbeeld ‘eigendom’, ‘gehoorzaamheid’ of ‘inferioriteit’) door gebruik van de term worden opgeroepen. Zonder uitgebreid in te gaan op de theoretische kanten van lexicografie en metafoorgebruik is de vraag dan of er bij de ʿebed van de koning en de ʿebed van God gesproken zou moeten worden van een andere betekenis, al dan niet ontstaan uit een ‘dode’ metafoor, of van nog steeds ‘levend’ metaforisch gebruik van de primaire betekenis van ʿebed (denk bijvoorbeeld aan ‘slaaf van zonde’).

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c361fc25ad) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Edward J. Bridge, The Use of Slave Terms in Deference and in Relation to God in The Hebrew Bible, diss. Macquarie University 2010, m.n. 69, 73-74.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3655c25ae) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Een metafoor die ons zo vertrouwd is dat we haar niet meer als zodanig herkennen. Een klassiek voorbeeld is de ‘voet’ van de berg.

Bridge toont aan dat het gebruik van slavernijterminologie om eerbied uit te drukken een lange traditie had in het Oude Nabije Oosten en mede daardoor dikwijls ‘gelexicaliseerd’ was (d.w.z.: niet altijd meer herkend werd als metafoor). Hij laat zien dat het gebruik van deze terminologie vooral het verschil in status toont, in het bijzonder de inferieure status, of de ‘slaaf ’ in de relatie. De antieke koning had een sterke macht over zijn onderdanen en hield hun leven en dood in zijn hand, zoals een slaveneigenaar dat zou doen. Een ambtenaar of onderdaan die zich ‘slaaf van de koning’ noemde, toonde zich bewust van zijn precaire positie ten opzichte van de koning: hij wierp zich neer, misschien soms alleen ceremonieel (het gebruik van deze titel heeft ook retorische klanken: ‘O koningen, wij zijn uw slaven’), maar vaak ook in zeer concrete en ernstige zin.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3682c25af) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Westbrook schrijft dat het gebruik van de terminologie van slaaf en meester voor de relatie tussen een vazal en een koning ‘absolute obedience and servitude from the vassal and no reciprocal obligations from the overlord impliceert. Hij spreekt in dit verband over een despotic, one-sided relationship.’ Zie Raymond Westbrook, ‘Patronage in the Ancient Near East’ in: Journal of the Economic and Social History of the Orient 48/2 (2005), 210-233, zie 223. 

Waar het gaat om de ʿebed van God (zie bijv. Nehemia 10:29-30 en Jesaja 41:8) zijn, naast het aspect van inferioriteit, volgens Bridge ook het aspect van loyaliteit en het element van eigendom van belang. Een heel fundamenteel idee in het Oude Testament hieromtrent – wat mij betreft een kerntekst – is te vinden in Leviticus 25:42 (zie ook Exodus 4:23): ‘De Israëlieten zijn mijn slaven [ʿăbādim, NBV21: ‘dienaren’], Ik heb hen uit Egypte weggeleid; ze mogen niet worden verkocht zoals slaven [wederom ʿăbādim] verkocht worden.’ We zien hier dat de Israëlieten geconceptualiseerd worden als slaven in de relatie tussen God en mens, én dat deze metaforiek ook gevolgen heeft voor de sociale werkelijkheid: de (metaforische) meester-slaafrelatie tussen God en mens legt immers beperkingen op aan de (reële) slavernijpraktijk van het oude Israël. Overigens laat mijn dissertatie zien, weliswaar voor een latere periode, dat de meester-slaafmetafoor voor de relatie God- mens in veel opzichten haar sociaalhistorische equivalent nadert: God kan de mensen straffen, is soms onnavolgbaar, beheert en beheerst hun levens, verwacht onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, maar is ook verantwoordelijk voor eten, kleding en onderdak, is beschermer en heeft een zorgzame, vaderlijke kant.

Aansluitend op die laatste woorden is er nóg een belangrijk aspect aan het gebruik van de slavernijmetafoor voor God. Vergelijkbaar met het werk van Dale B. Martin voor het Nieuwe Testament benadrukt Bridge dat de statuskwestie in relatie tot God ook een positieve uitwerking heeft: ‘Those who are close to God derive status from that closeness, whether king, other leader, prophet, or temple functionary.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c36dfc25b1) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Bridge, 285. Voor Dale B. Martin, zie zijn Slavery as Salvation. The Metaphor of Slavery in Pauline Christianity, New Haven 1990.

Conclusie: hoe te vertalen?

Hoewel Bridge betoogt dat het eerbiedig gebruik van de slavernijterminologie vooral draait om het machtsverschil en niet om slavernij in de gebruikelijke zin, toont hij tegelijkertijd aan dat Bijbelteksten regelmatig met slavernijassociaties ‘spelen’ (zoals in het geval van Leviticus 25:42 hierboven). Volgens Bridge laat dit zien dat we hier niet te maken hebben met een dode metafoor. Zoals hij concludeert: ‘It seems that for some reason, the hierarchical nature of ancient Near Eastern and biblical societies was felt to be best expressed with master-slave language. Voor het vroege christendom heeft De Wet voor deze dominantie van slavernijterminologie de term ‘doulologie’ ontwikkeld.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3726c25b4) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Bridge, 286, 291.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c374dc25b5) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Zie De Wet, 8vv.

Dit brengt ons bij de slot- en kernvraag van dit artikel, namelijk hoe het best de term ʿebed (en zijn vrouwelijke evenknieën) te vertalen. Op basis van het werk van Bridge en vergelijkbaar onderzoek voor het Nieuwe Testament en de rabbijnse literatuur, concludeer ik dat het gebruik van de slavernijmetafoor voor de relatie God-mens een belangwekkende keuze is van de Bijbelse auteurs, die een wereld aan – negatieve en positieve – associaties en verbeeldingen oproept. De slavernijmetafoor vertalen met ‘zachtere’ termen als ‘dienaar’ of ‘knecht’, met hun ‘middeleeuwse en negentiende-eeuwse associaties’, leidt de lezer weg van dit metafoorveld mét al zijn spanningen. Die spanningen doen er echter juist toe: de hierboven geciteerde NBV21-vertaling van Leviticus 25:42 heeft een wezenlijk element verloren door haar inconcordante vertaling. Een consequente vertaling met slavernijgerelateerde terminologie doet mijns inziens dan ook meer recht aan de Bijbelse verbeelding. De ‘problemen’ die dat oproept door hedendaagse associaties met de koloniale slavernij mogen voor die vertaling geen beletsel zijn. Integendeel, een consequente vertaling met ‘slaaf ’ en ‘slavin’ zal vermoedelijk bijdragen aan de broodnodige theologische reflectie op het gebruik van de Bijbel in ons eigen koloniale slavernijverleden.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c3770c25b6) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Sigrid Lampe-Densky, Gottesreich und antike Arbeitswelten. Sozialgeschichtliche Auslegung Neutestamentlicher Gleichnisse, Frankfurt am Main 2012, 307.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_651c378fc25b7) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Ellingworth bijvoorbeeld schrijft dat het woord ‘slaaf ’ te veel ‘misleading connotations’ heeft – namelijk naar de transatlantische slavenhandel – om gebruikt te worden, ‘with the probable exception of contexts which explicitly contrasts the doulos with a kurios or a free person.’ Zie Paul Ellingworth, ‘Servant, Slave, or What?’ in: The Bible Translator 49/1 (1998), 123-126, zie 126. 


Dr. M.J. Stoutjesdijk promoveerde in 2021 op het gebruik van de slavernijmetafoor in vroegchristelijke en vroegrabbijnse gelijkenissen. Hij werkt als postdoc aan de Protestantse Theologische Universiteit en doet daar onderzoek naar het gebruik van Bijbel en theologie in het Nederlands koloniaal slavernijdebat.


Bronvermelding

Martijn Stoutjesdijk, ‘Een pleidooi om ‘ebed vaker te vertalen als “slaaf “. “Geloovige slaven ofte Dienst-knechten”‘ in: Met Andere Woorden 42/2 (september 2023), 4-15 en debijbel.nl.

Geraadpleegde literatuur

  • Anoniem, Beschrijvinge van Guiana; Des zelfs Cituatie / Gesontheyt / Vruchtbaerheyt ende ongemeene Profijten en Voordelen boven andere Landen, Hoorn 1676.
  • Hector Avalos, Slavery, Abolitionism, and the Ethics of Biblical Scholarship, Sheffield 2013.
  • Edward J. Bridge, The Use of Slave Terms in Deference and in Relation to God in The Hebrew Bible, diss. Macquarie University 2010.
  • Muhammad A. Dandamayev, ‘Slavery – Old Testament’ in: David Noel Freedman (ed.), The Anchor Yale Bible Dictionary, New Haven / Londen 1992.
  • Paul Ellingworth, ‘Servant, Slave, or What?’ in: The Bible Translator 49/1 (1998), 123-126.
  • Jennifer A. Glancy, Slavery in Early Christianity, Oxford 2002.
  • J. Albert Harrill, Slaves in the New Testament. Literary, Social and Moral Dimensions, Minneapolis 2006.
  • William V. Harris, ‘Demography, Geography and the Sources of Roman Slaves’ in: The Journal of Roman Studies 89 (1999), 62-75.
  • Catharine Hezser, Jewish Slavery in Antiquity, Oxford 2006.
  • Marianne Bjelland Kartzow, The Slave Metaphor and Gendered Enslavement in Early Christian Discourse. Double Trouble Embodied, London/New York 2018.
  • Michiel van Kempen, ‘On the Use of Dutch “Slaaf ” and “Totslaafgemaakte”’ in: Jaswina Elahi, Sandra Trienekens en Hans Ramsoedh (red.), Against Better Judgement. Rethinking Multicultural Society. Liber Amicorum: In Honour of Professor Dr Ruben Gowricharn, Leiden/ Boston 2022, 65-75.
  • Sigrid Lampe-Densky, Gottesreich und antike Arbeitswelten. Sozialgeschichtliche Auslegung Neutestamentlicher Gleichnisse, Frankfurt am Main 2012.
  • Niels P. Lemche, ‘The Manumission of Slaves – the Fallow Year – the Sabbatical Year – the Jobel Year’ in: Vetus Testamentum 36/1 (1976), 54-55. 
  • Dale B. Martin, Slavery as Salvation. The Metaphor of Slavery in Pauline Christianity, New Haven 1990.
  • Anders Martinsen, Men and Unmen in the Parables of Luke. Reception, Slavery, Masculinity, diss. University of Oslo 2015.
  • Victor H. Matthews en Don C. Benjamin, Old Testament Parallels. Laws and Stories from the Ancient Near East, herziene editie, New York 1997.
  • Isaac Mendelsohn, Slavery in the Ancient Near East. A comparative Study of Slavery in Babylonia, Assyria, Syria, and Palestine from the Middle of the Third Millennium to the End of the First Millennium, New York 1949.
  • Orlando Patterson, Slavery and Social Death. A Comparative Study, Cambridge 1982.
  • Martijn Stoutjesdijk, ‘Not Like the Rest of the Slaves’? Slavery Parables in Early Rabbinic and Early Christian Literature, diss. Tilburg University 2021.
  • Sam Tsang, From Slaves to Sons. A New Rhetoric Analysis on Paul’s Slave Metaphors in His Letter to the Galatians, New York 2005.
  • Raymond Westbrook, ‘Patronage in the Ancient Near East’ in: Journal of the Economic and Social History of the Orient 48/2 (2005), 210-233.
  • Chris L. de Wet, The Unbound God. Slavery and the Formation of Early Christian Thought, London/New York 2018.

Gastvrijheid en broederschap in Ruth

Reinoud Oosting

Het boek Ruth begint met een expliciete verwijzing naar de periode van de rechters. Is deze verwijzing alleen bedoeld om aan te geven in welke tijd dit verhaal speelt? Of wil deze verwijzing ook duidelijk maken dat de Bijbelboeken Rechters en Ruth op een bepaalde manier met elkaar samenhangen? Als dit laatste het geval is, zijn er dan elementen in het verhaal van Ruth die daardoor in een ander licht komen te staan?

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6295d47a5ec7e) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Ik draag dit artikel op aan Jaap van Dorp, die zich jarenlang met hart en ziel heeft ingezet voor het Bijbelvertaalwerk in Nederland en daarbuiten.

Samenvatting
Dit artikel gaat na welke samenhang er is tussen de Bijbelboeken Rechters en Ruth. Het laat zich niet leiden door de volgorde van deze boeken in de Hebreeuwse Bijbel of de Septuaginta, maar richt de aandacht op de taalkundige en literaire gegevens in deze teksten. De formele en inhoudelijke parallellen tussen de twee boeken wijzen erop dat het begin van Ruth aansluit bij het einde van Rechters en gebruikmaakt van informatie die in deze verhalen te vinden is. Tegelijkertijd maken deze verbanden duidelijk dat Ruth een zelfstandig karakter heeft, omdat het een eigen invulling geeft aan de thema’s ‘gastvrijheid’ en ‘broederschap’ uit het boek Rechters.

Volgorde van de Bijbelboeken

De meeste uitleggers nemen aan dat er weinig samenhang is tussen de Bijbelboeken Rechters en Ruth. In de podcastserie De verborgen geschiedenis van de Bijbel merkt Karel van der Toorn op dat Ruth in de Hebreeuwse Bijbel op een andere plaats staat dan in de oude Griekse vertaling, de Septuaginta, en veel westerse Bijbelvertalingen (zie afbeelding 1). In de Hebreeuwse Bijbel maakt Rechters deel uit van de Profeten, maar Ruth valt onder de Geschriften. Van der Toorn meent dat de indeling van de Hebreeuwse Bijbel de oorspronkelijke volgorde van de Bijbelboeken weerspiegelt en dat Ruth door de vertalers van de Septuaginta is verplaatst, omdat het begin van Ruth naar de tijd van de rechters verwijst.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_6295d4d65ec7f) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Enkele vertalingen, zoals de Naardense Bijbel, geven de boeken van het Oude Testament standaard weer in de volgorde van de Hebreeuwse Bijbel. Bij de meeste vertalingen gebeurt dit alleen in specifieke edities, zoals de PocketBijbel van de Willibrordvertaling (1981) en de Tanach (2007), een paralleluitgave van de Hebreeuwse tekst en de Nieuwe Bijbelvertaling.

Sommige uitleggers veronderstellen dat de band tussen Rechters en Ruth veel nauwer is. Zij verwijzen naar de volgorde van de Bijbelboeken in de Septuaginta en naar de indeling die Flavius Josefus in Contra Apionem noemt. Josefus merkt op dat de geschiedenis van de Joden is opgetekend in 22 gezaghebbende boeken: 5 boeken van Mozes, 13 boeken van profeten en vier boeken met lofzangen en gedragsregels (zie afbeelding 2). Hieruit leiden deze uitleggers af dat Rechters en Ruth oorspronkelijk bij elkaar hoorden en misschien wel één geheel vormden. Zij zijn daarom van mening dat de indeling van de Septuaginta de oorspronkelijke volgorde van de boeken weerspiegelt en dat Rechters en Ruth in de latere joodse traditie van elkaar zijn gescheiden.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_62961d9866bd5) (not visible in mobile app)

Type: text
Icon: note
Text:

Er is geen discussie over de vraag welke boeken Josefus bedoelt, alleen over de vraag in welke volgorde deze boeken stonden.

Twee tradities

Ook Hiëronymus heeft het over 22 heilige boeken in het voorwoord bij zijn vertaling van Samuel en Koningen in het Latijn. Volgens Hiëronymus bestaat de Hebreeuwse canon uit 5 boeken van Mozes, 8 van de Profeten en 9 van de Geschriften. Maar, zo merkt Hiëronymus op, anderen gaan uit van 24 boeken, omdat ze Ruth en Klaagliederen tot de Geschriften rekenen. Dit laatste getal komt overeen met het aantal boeken dat de Babylonische Talmoed in het traktaat Baba Batra noemt. De Talmoed spreekt over 5 boeken van Mozes, 8 van de Profeten en 11 van de Geschriften.

Uit de verschillende getuigenissen uit de oudheid komt dus geen eenduidig beeld naar voren over de volgorde van de Bijbelboeken in de Hebreeuwse canon. Volgens Bush kun je daarom niet stellen dat de Septuaginta-vertalers Ruth hebben verplaatst van de Geschriften naar de Profeten. Naar zijn mening is het aannemelijker dat er rond het begin van de jaartelling binnen de joodse gemeenschap van Palestina twee indelingen van de canon zijn ontstaan, waarvan we niet meer uit kunnen maken welk van beide de oudste is. Als we willen nagaan of er samenhang is tussen Rechters en Ruth, kunnen we ons dus niet laten leiden door de volgorde van deze boeken in de Hebreeuwse Bijbel of de Septuaginta, omdat niet vaststaat welke van beide indelingen het oudst is. En zelfs als het ons lukt de oudste indeling van de canon te achterhalen, weten we nog niet of deze indeling de oorspronkelijke verhouding tussen deze boeken weerspiegelt. Het is daarom beter om bij de teksten zelf te beginnen en onze blik te richten op de taalkundige en literaire gegevens in deze boeken.

Israël

Het begin van het boek Ruth verwijst expliciet naar de tijd van de rechters: ‘In de dagen dat de rechters leidinggaven, was er een hongersnood in het land’ (Ruth 1:1). Deze zin is niet alleen inhoudelijk maar ook syntactisch gezien interessant. In het eerste deel van de zin ontbreekt een lijdend voorwerp, maar uit de vertaling ‘leidinggeven’ kunnen we afleiden dat hier een lijdend voorwerp verondersteld is. Anders zou je hier namelijk de vertaling ‘rechtspreken’ verwachten (vgl. bv. 1 Kon. 3:28).

Inline Note Block (Block Reference ID: block_629613225a90a) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/1KI.3.28-1KI.3.28

Het veronderstelde lijdend voorwerp moet hier ‘Israël’ zijn (vgl. 2 Kon. 23:22). Deze informatie kan een lezer niet uit de context afleiden, maar dient hij of zij in te vullen op grond van bestaande kennis. De waarschijnlijkste bron voor deze kennis zijn de verhalen in Rechters. Deze verhalen gebruiken steevast het lijdend voorwerp ‘Israël’ als ze verwijzen naar het leiderschap van een van de rechters (vgl. Recht. 3:10, 4:4, 10:2, 3; 12:7, 8, 9, 11 [2x], 13, 14; 15:20, 16:31). Dit doet vermoeden dat de schrijver van Ruth bekend was met de verhalen in Rechters en hij er ook van uitging dat zijn lezers deze verhalen op de een of ander manier kenden. Hij doet daarom geen moeite om uit te leggen dat er in die tijd geen koning was in Israël. Een lezer moet dus zelf kunnen bedenken dat een weduwe als Naomi niet de hulp van de koning kan inroepen (vgl. 2 Sam. 14:4-5, 2 Kon. 8:3), maar aangewezen is op de zorg van de familie van haar overleden echtgenoot en van de lokale gemeenschap.

Inline Note Block (Block Reference ID: block_629613705a90b) (not visible in mobile app)

Type: passage
Icon: bible
Passage: NBV21/2KI.23.22-2KI.23.22

Betlehem in Juda

In de laatste hoofdstukken van Rechters komt zeven keer de aanduiding ‘Betlehem in Juda’ voor (Recht. 17:7, 8, 9; 19:1, 2, 18 [2x]). Dezelfde uitdrukking komen we ook tweemaal tegen aan het begin van Ruth (Ruth 1:1, 2) en verder alleen in 1 Samuel 17:12. Het feit dat deze specifieke uitdrukking zowel aan het einde van Rechters als aan het begin van Ruth wordt gebruikt, wijst erop dat de schrijver van Ruth bewust aansluit bij de verhalen in het laatste deel van Rechters. Maar hij kiest er niet voor de blik te richten op de broedertwist tussen Benjamin en de andere stammen, maar om in te zoomen op Betlehem in Juda. Het grootste deel van het verhaal speelt zich dan ook af in en rond deze stad. Pas aan het einde van het boek vestigt de schrijver de aandacht weer op het grotere geheel, op Israël.

Gastvrijheid

Behalve formele parallellen zijn er ook inhoudelijke parallellen tussen Rechters en Ruth. In Rechters 19 wordt Betlehem in Juda getekend als een gastvrije stad. Als een Leviet vanuit Efraïm naar Betlehem reist om zijn bijvrouw op te halen, wordt hij met open armen ontvangen door zijn schoonvader. Drie dagen lang verleent zijn schoonvader hem onderdak en voorziet hem van eten en drinken, hoewel hij bij een andere stam hoort. Als de Leviet op de vierde dag wil vertrekken, dringt zijn schoonvader aan: ‘Blijf nog een nacht hier, gun jezelf dat genoegen.’ Pas halverwege de vijfde dag keert de Leviet met zijn vrouw naar huis terug.

De gastvrije ontvangst in Betlehem staat in schril contrast met de ongastvrije houding die de Leviet ontmoet in Gibea in Benjamin, als hij daar met zijn vrouw wil overnachten. Alleen een oude man uit Efraïm is bereid de vreemdeling in zijn huis te ontvangen. Maar terwijl de Leviet en zijn gastheer genoeglijk aan de maaltijd zitten, omsingelen de mannen van Gibea het huis om zich aan deze vreemdeling te vergrijpen. Om dit te voorkomen, grijpt de Leviet zijn bijvrouw en duwt haar naar buiten. De vrouw wordt zo gruwelijk door de mannen van Gibea verkracht dat ze aan haar verwondingen bezwijkt.

Ook in Ruth wordt Betlehem in Juda afgeschilderd als een gastvrije stad. De Betlehemiet Boaz geeft Ruth toestemming aren te rapen op zijn akker en voorziet haar van eten en drinken, hoewel zij niet bij het volk Israël hoort. Ook moedigt hij haar aan zich aan te sluiten bij zijn arbeidsters, totdat de hele oogst is binnengehaald. Tegen zijn knechten zegt hij dat ze haar niet mogen lastigvallen, maar dat ze halmen uit de bundels moeten trekken, zodat zij die op kan rapen. De gastvrije opstelling van Boaz zorgt ervoor dat Naomi en Ruth meer dan genoeg te eten hebben.

De schrijver van Ruth grijpt terug op het positieve beeld van Betlehem in Rechters 19, maar legt daarbij zijn eigen accenten. Hij laat zien dat zelfs een vrouw als Ruth, die afkomstig is uit Moab, in Betlehem gastvrij wordt behandeld en dat weduwen als Naomi en Ruth in Betlehem geen gebrek hoeven te lijden.

Broederschap

Naast ‘gastvrijheid’ is ook ‘broederschap’ een belangrijk thema in de laatste hoofdstukken van Rechters. Het gruwelijke voorval in Gibea leidt tot een broederoorlog tussen Benjamin en de andere stammen. De Israëlieten verslaan hun broeders, de Benjaminieten, en brengen vervolgens iedereen van de stam Benjamin om, met uitzondering van zeshonderd mannen die weten te ontkomen. De volgende dag beseffen de Israëlieten pas wat ze hebben aangericht. Doordat alle vrouwen van Benjamin gedood zijn en de Israëlieten plechtig beloofd hebben dat niemand van hen zijn dochter aan een Benjaminiet tot vrouw zal geven, zijn de overgebleven Benjaminieten niet meer in staat nakomelingen te verwekken en dreigt de stam Benjamin uit te sterven. De Israëlieten krijgen medelijden met hun broeders, de Benjaminieten, en bedenken een plan om de overgebleven Benjaminieten aan een vrouw te helpen, zodat hun grond en bezittingen over kunnen gaan op een volgende generatie ‘en er niet een stam uit Israël zal worden uitgewist’ (Recht. 21:17).

De laatste zin van Rechters 21:17 vertoont overeenkomsten met de formulering aan het eind van Ruth 4:10: ‘en de naam van de overledene niet zal worden afgesneden uit zijn broeders en de poort van zijn woonplaats’. In beide verzen wordt een vergelijkbare syntactische constructie gebruikt: ו (we – ‘en’) + לא (lo – ‘niet’) + imperfectum (nif‘al) + subject + complement met מן (min – ‘uit’) (vgl. ook Deut. 25:6). Daarnaast geven beide teksten uitdrukking aan het thema ‘broederschap’. Rechters 21 handelt over de solidariteit tussen broeders uit verschillende stammen van Israël, terwijl Ruth 4 de solidariteit tussen broeders uit een familieclan in Betlehem beschrijft.

In Ruth komt het thema broederschap expliciet aan de orde in hoofdstuk 4. Daar komen we ook voor het eerst het woord אח (’ach – ‘broeder’) tegen. In vers 3 noemt Boaz tegenover de andere losser Elimelech ‘onze broeder’. Ook uit het vervolg blijkt dat Boaz zich verantwoordelijk voelt voor de nalatenschap van zijn overleden broeders. Hij koopt niet alleen het gehele bezit van Elimelech en zijn zonen, maar neemt ook Ruth, de weduwe van Machlon, tot vrouw. Daarnaast komen we het woord ‘broeder’, zoals we hierboven zagen, tegen in vers 10. Dit vers laat zien wat het belang is van de broederschap binnen de familieclan van Elimelech. Dankzij de solidariteit van zijn broeders leeft de naam van Elimelech voort in de kring van zijn verwanten en in de poort van zijn stad.

In hoofdstuk 4 haakt de schrijver van Ruth aan bij het thema ‘broederschap’ uit de laatste hoofdstukken van Rechters, maar hij geeft er zijn eigen invulling aan. Hij gebruikt in vers 10 niet de naam Israël maar de uitdrukking ‘uit zijn broeders en de poort van zijn woonplaats’. Hiermee verschuift hij het accent van de broederschap binnen Israël naar de broederschap binnen de lokale gemeenschap van Betlehem. Dankzij de compassie van Boaz met zijn overleden broeders vindt Ruth, de Moabitische, in Betlehem een thuis en krijgt Naomi, die berooid naar Betlehem terugkwam, een nakomeling die voor haar kan zorgen. Zodra deze nakomeling ter sprake komt, verlegt de schrijver de aandacht weer naar het grotere geheel, naar Israël. Deze nakomeling is niet alleen de gewenste stamhouder voor de familie van Elimelech, hij blijkt ook de voorvader te zijn van de latere koning David.

Conclusie

De openingsverzen van Ruth maken niet alleen duidelijk dat dit verhaal in dezelfde tijd speelt als de verhalen in Rechters, maar ook dat deze boeken samenhang vertonen. De formele en inhoudelijke verbanden wijzen erop dat de schrijver van Ruth bekend was met de verhalen in Rechters en bewust gebruikmaakt van informatie die in deze verhalen te vinden is. Met zijn typering van Betlehem in Juda als gastvrije stad grijpt hij terug op het positieve beeld van deze stad in Rechters 19. Met zijn schets van de broederschap in Betlehem haakt hij aan bij het verslag van de broederoorlog tussen Benjamin en de andere stammen van Israël in Rechters 20-21. Tegelijkertijd is helder dat de schrijver zijn eigen accent aanbrengt door in te zoomen op Betlehem in Juda. Hij laat zien dat deze stad in de tijd van de rechters een toonbeeld van gastvrijheid en broederschap is. Betlehem is daarom bij uitstek geschikt om een heerser voort te brengen die de stammen van Israël na de broedertwist kan leiden.


Dr. R.H. Oosting is oudtestamenticus en als gastonderzoeker verbonden aan het Eep Talstra Center for Bible and Computer aan de Vrije Universiteit Amsterdam.


Bronvermelding

Reinoud Oosting, ‘Gastvrijheid en broederschap in Ruth’ in: Cor Hoogerwerf, Mirjam van der Vorm-Croughs en Matthijs de Jong (red.), Vertalen is verrassen. Nieuwe vensters op Bijbelse teksten, Haarlem/Antwerpen 2022, 97-108.

Literatuur

  • K.A. Auberlen, ‘Die drei Anhänge des Buchs der Richter in ihrer Bedeutung und Zusammengehörigkeit’ in: Theologische Studien und Kritiken 33/3 (1860), 536-568.
  • Babylonian Talmud: Tractate Baba Bathra 14b-15a, https://halakhah.com/bababathra (geraadpleegd: 03-05-2021).
  • Frederic W. Bush, Ruth/Esther, Word Biblical Commentary 9, Dallas 1996, 8.
  • Edward. F. Campbell, Ruth, The Anchor Bible 7, New York 1975, 36.
  • C.J. Goslinga, Het boek der Richteren, tweede deel (hoofdstuk
  • 13-21) en Ruth, Korte Verklaring der Heilige Schrift, Kampen z.j., 118-119.
  • Flavius Josefus, Tegen de Grieken [Contra Apionem]. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes, Amsterdam/Leuven 1999, 113-114.
  • A. van der Kooij, ‘De canonvorming van de Hebreeuwse Bijbel, het Oude Testament. Een overzicht van recente literatuur’ in: Nederlands Theologisch Tijdschrift 49/1 (1995), 42-65.
  • P.J. van Midden, Broederschap en koningschap. Een onderzoek naar de betekenis van Gideon en Abimelek in het boek Richteren, Maastricht 1998, 270.
  • H.G.L. Peels, ‘The Blood “from Abel to Zechariah” (Matthew 23,35; Luke 11,50f.) and the Canon of the Old Testament’ in: Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 113 (2001), 583-601.
  • K.A.D. Smelik, Ruth,Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel, Kampen 2000, 33-34, 129-135.
  • Karel van der Toorn, De verborgen geschiedenis van de Bijbel (podcastserie), aflevering 3: De vroege Profeten, https://anchor.fm/geschiedenis-bijbel (geraadpleegd: 03-05- 2021).
  • Ellen van Wolde, Ruth en Noömi, twee vreemdgangers, Baarn 1993, 76.
Bibliografie

Overzicht van geraadpleegde literatuur

  • Aberbach, M., Labor, Crafts and Commerce in Ancient Israel, Jeruzalem 1994.
  • Abusch, T., ‘Marduk’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 543-549.
  • Achtemeier, E.R., ‘Mercy, merciful’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 352-354.
  • Achtemeier, E.R., ‘Righteousness in the NT’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 91-99.
  • Achtemeier, E.R., ‘Righteousness in the OT’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 80-85.
  • Alpers, M., ‘Das römische Steuer- und Finanzwesen im 1. Jh. n.Chr.’, in: Erlemann, K. e.a. (ed.), Neues Testament und Antike Kultur 2, Neukirchen-Vluyn 2005, 178-181.
  • ‘Artemis’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2223.
  • ‘Baäl’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 1372.
  • ‘Babylonië’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 1187-1188.
  • Barrois, G.A., ‘Pillar’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 815-817.
  • Bartelmus, R., ‘Richter/Richterzeit’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 359-361. 
  • Barton, J., ‘Prophecy (Postexilic Hebrew)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 489-495.
  • Bauks, M. (juni 2011), ‘Monotheismus (AT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/27997/ geraadpleegd op 6-04-2014.
  • Beare, F.W., ‘Artemis’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 241-242.
  • Beare, F.W., ‘Dionysus’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 844.
  • Beare, F.W., ‘Hermes’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 2 E-J, Nashville 1991, 584-585.
  • Beck, D.M., ‘Mammon’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 234-235.
  • Behrens, A. (maart 2006), ‘Vision, Visionsschilderung (AT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/12115/geraadpleegd op 16-04-2014.
  • ‘Beliar’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2225.
  • Bester, D. (oktober 2011), ‘Weinen (AT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/34647/ geraadpleegd op 7-02-2014.
  • Betlyon, J.W., ‘Coinage’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 1076-1089.
  • Betz, H.D., ‘Hellenism’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 3 H-J, New York 1992, 127-135.
  • Beutler, J., ‘Lamm Gottes’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 580-581.
  • Beutler, J., ‘Zeuge’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 1208.
  • Binder, D.D., Into the Temple Courts: The Place of the Synagogues in the Second Temple Period, Atlanta 1999.
  • Bishop, M.C. en Coulston, J.C., Roman Military Equipment from the Punic Wars to the fall of Rome, London 1993.
  • Bishop, M.C. en Coulston, J.C., Roman Military Equipment, Aylesbury 1989.
  • Bloch-Smith, E., ‘Solomon’s Temple: The Politics of Ritual Space’, in: Gittlen, B.M. (ed.), Sacred Time, Sacred Place. Archaeology and the Religion of Israel, Winona Lake 2002, 83-94.
  • Böcher, O., ‘Abendmahl’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 4-7.
  • Böhl, F., ‘Pharisäer’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 134-136.
  • Böhl, F., ‘Proselyt’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 201.
  • Böhl, F., ‘Rabbi’, in : Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 262.
  • Böhl, F., ‘Sadduzäer’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 399-400.
  • Bolin, Th. M., ‘Warfare’, in: Barton, J. (ed.), The Biblical World, London 2002, 33-52.
  • Borowski, O., Agriculture in Iron Age Israel, Winona Lake 1987.
  • Boyce, M., ‘Zoroaster, Zoroastrianism’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 6 Si-Z, New York 1992, 1168-1174.
  • Braun, J., Music in Ancient Israel/Palestine, Grand Rapids/Cambridge 2002.
  • BÅ™eňová, K., ‘Secondary Burial in Ancient Israel’, in: Archiv orientální 73 (2005), 1-12.
  • Brown, R.E., ‘Infancy Narratives in the NT Gospels’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 3 H-J, New York 1992, 410-415.
  • Brox, N., ‘Nikolaiten’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 926-927.
  • Buitenwerf, R. en Jong, M.J. de, ‘De titels “Oude Testament” en “Nieuwe Testament”’ in: Met Andere Woorden 22/4 (2003), 3-11.
  • Buitenwerf, R. en Verheul, C. (ed.), Ballingen, buren en buitenlanders. De vreemdeling in de Bijbel, Heerenveen 2007.
  • Carroll, R., ‘War in the Hebrew Bible’, in: Rich, J. en Shipley, G. (ed.), War and Society in the Greek world, London 1993, 25-44.
  • ‘Cherub’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2227.
  • Chilton, B., ‘Debts’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 114-116.
  • Claußen, C., ‘Synagogen Palästinas in neutestamentlicher Zeit’, in: Alkier, S. en Zangenberg, J. (ed.), Zeichen aus Text und Stein. Studien auf dem Weg zu einer Archäologie des Neuen Testaments, Tübingen 2003, 351-380.
  • Conklin, B., Oath Formulas in Biblical Hebrew, Winona Lake 2011.
  • Corbett, J., ‘New Synagogue Excavations In Israel and Beyond’, in: Biblical Archaeology Review 37/4 (2011), 52-59.
  • Cover, R.C., ‘Sin, sinners (OT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 6 Si-Z, New York 1992, 31-40.
  • Crenshaw, J.L., ‘Murder’, in: Metzger, B.M. en Coogan, M.D. (ed.), The Oxford Companion to the Bible, Oxford 1993, 532-533.
  • ‘Crucifixion’ in: Rousseau, J.J. and Arav, R., Jesus and His World. An Archaeological and Cultural Dictionary, Minneapolis 1995, 74-78. + check spelling titel
  • Curtis, E.M., ‘Idol, Idolatry’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 3 H-J, New York 1992, 376-381.
  • Dalglish, E.R., ‘Bel’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 652-653.
  • Danker, F.W., ‘Apollo’, in:  Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 297-298.
  • Danker, F.W., ‘Dioscuri’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 203.
  • Day, J., ‘Asherah’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 483-487.
  • Day, J., ‘Ashtoreth’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 491-494.
  • Day, J., ‘Baal (deity)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 545-549.
  • Day, J., ‘Dragon and sea, God’s conflict with’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 228-31.
  • Day, J., ‘Leviathan’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 295-296.
  • ‘Demonen’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 425.
  • Derett, J.D. ‘Law and administration in the New Testament world’, in: Barton, J. (ed.), The Biblical World, Volume 2, Londen 2002, 75-89.
  • Dever, W.G., The Lives of Ordinary People in Ancient Israel. Where Archaeology and the Bible Intersect, Grand Rapids/Cambridge, 2012.
  • Dietrich, W. (januari 2007), ‘Bann / Banngut’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/14494/ geraadpleegd op 26-02-2014.
  • Dijk, S. van, ‘Jullie weten dat Jezus het volk van Israël gered heeft uit Egypte’, in: Met Andere Woorden 32/4 (2013), 21-30.
  • ‘Dikè’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2228.
  • ‘Dioscuren’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2228.
  • Dothan, M., ‘Ashdod’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 477-482.
  • Dothan, T., ‘Philistines’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 326-328.
  • Duling, D.C., ‘Kingdom of God, kingdom of heaven’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 49-69.
  • Eckert, J., ‘Jünger’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 414-415.
  • ‘Engelen’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 1457.
  • Enger, P.A. (september 2010), ‘Proselyten (AT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/66305/geraadpleegd op 13-03-2014.
  • Faust, A., ‘Early Israel: An Egalitarian Society’, in: Biblical Archaeology Review 32/4 (2013), 45-49.
  • Flesher, P.V.M., ‘Palestinian Synagogues before 70 C.E.’, in: Urman, D. en Flesher, P.V.M. (ed.), Ancient Synagogues. Historical Analysis and Archaeological Discovery, Leiden 1995, 27-39.
  • Fokkelman, J.P., Dichtkunst in de Bijbel. Een handleiding bij literair lezen, Zoetermeer 2000.
  • Fokkelman, J.P., Vertelkunst in de Bijbel. Een handleiding bij literair lezen, Zoetermeer 1999.
  • Frankel, R., ‘Lever-and-Screw Olive Presses: A Note’, Israel Exploration Journal 60 (2010), 94-97.
  • Frankemölle, H., ‘Diakon’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 418-419.
  • Frey-Anthes, H. (februari 2008), ‘Lilit’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/25027/ geraadpleegd op 8-04-2014.
  • Frey-Anthes, H. (november 2009), ‘Satan (AT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/26113/geraadpleegd op 17-04-2014.
  • Frey-Anthes, H. (september 2008), ‘Dämonen, Dämonenbeschwörung’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/16101/ geraadpleegd op 8-04-2014.
  • Fulco, W.J., ‘Ninurta’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 1119.
  • Galili, E. e. a., ‘A Hellenistic /Early roman Shipwreck Assemblage off Ashkelon, Israel’, in: The International Journal of Nautical Archaeology 39/1 (2010), 125-145.
  • Garsiel, M., ‘The Valley of Elah Battle and the Duel of David With Goliath’, in: Galil, G. e.a. (ed.), Homeland and Exile. Biblical and Ancient Near Eastern Studies in Honour of Bustenay Oded, Leiden 2009, 391-426.
  • Gaster, T.H., ‘Angel’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 132.
  • Gaster, T.H., ‘Beelzebub’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 374.
  • Gaster, T.H., ‘Behemoth’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 376.
  • Gaster, T.H., ‘Belial’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 377.
  • Gaster, T.H., ‘Demon, demonology’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 817-124.
  • Gaster, T.H., ‘Dragon’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 868.
  • Gaster, T.H., ‘Dragon’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 868.
  • Gaster, T.H., ‘Lilith’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 132-133.
  • Gaster, T.H., ‘Myth, Mythology’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 481-487.
  • Gaster, T.H., ‘Rahab (dragon)’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 6.
  • Gaster, T.H., ‘Rahab’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 6.
  • Gaster, T.H., ‘Sacrifices and Offerings, OT’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 147-159.
  • Gaster, T.H., ‘Sons of God’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 426.
  • Gemünden, P. von (maart 2012), ‘Stoa’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/53988/ geraadpleegd op 13-03-2014.
  • Gitin, S., ‘The Four-Horned Altar and Sacred Space’, in: Gittlen, B.M. (ed.), Sacred Time, Sacred Place. Archaeology and the Religion of Israel, Winona Lake 2002, 95-124.
  • ‘Goden en afgoden’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 388.
  • Godenbeeldjes’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2233.
  • Gonen, R., Weapons of the Ancient World, London 1975.
  • Good, E.M., ‘Capital Punishment and its Alternatives in Ancient Near Eastern Law’, in: Stanford Law Review 19/5 (1967), 947-977.
  • Good, E.M., ‘Love in the OT’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 164-168.
  • Gordon, C.H., ‘Mesopotamia’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 359.
  • Gordon, C.H., ‘Teraphim’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 574.
  • Görg, M. en Wehr, L., ‘Sohn Gottes’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 626-630.
  • Görg, M., ‘Abba’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 2-3.
  • Görg, M., ‘Eunuch’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 614-615.
  • Görg, M., ‘Immanuel’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 227-228.
  • Görg, M., ‘Urim und Tummim’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 984-985.
  • Grabbe, L.L., Priests, Prophets, Diviners, Sages. A Socio-Historical Study of Religious Specialists in Ancient Israel, Valley Forge 1995.
  • Grabbe, L.L., ‘Synagogues in pre-70 Palestine: a Re-assessment’, in: Urman, D. en Flesher, P.V.M. (ed.), Ancient Synagogues. Historical Analysis and Archaeological Discovery, Leiden 1995, 17-26.
  • Gray, J., ‘Ashtoreth’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 255-256.
  • Gray, J., ‘Baal (deity)’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 328-329.
  • Gray, J., ‘Bel’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 376.
  • Gray, J., ‘Chemosh’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 556.
  • Gray, J., ‘Dagon’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 756.
  • Gray, J., ‘Marduk’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 263.
  • Gray, J., ‘Molech, Moloch’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 422-423.
  • Gray, J., ‘Nisroch’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 554.
  • Gray, J., ‘Tammuz’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 516.
  • Grayson, A.K., ‘Nisroch’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 1122.
  • ‘Griekse godsdienst’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 1592-1593.
  • Guinan, M.D., ‘Davidic Covenant’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 69-72.
  • Guinan, M.D., ‘Mosaic Covenant’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 905-909.
  • Gundlach, R. (augustus 2006), ‘König / Königtum (Ägypten)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/23832/geraadpleegd op 07-02-2014.
  • Hachlili, R., Jewish Funerary Customs, Practices and Rites in the Second Temple Period, Leiden/Boston 2005.
  • Hamblin, W.J. en Seely, D.R., Solomon’s Temple. Myth and History, London 2007.
  • Hamilton, V.P., ‘Satan’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 985-989.
  • Handy, L.K., ‘Dagon’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 1-3.
  • Handy, L.K., ‘Lilith’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 324.
  • Handy, L.K., ‘Marduk’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 522-523.
  • Handy, L.K., ‘Tammuz’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 6 Si-Z, New York 1992, 317-318.
  • Hanson, K.C. en Oakman, D.E., Palestine in the Time of Jesus, Minneapolis 1998.
  • Harrelson, W.J., Calf, golden’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 488-489.
  • Harrill, J. A., ‘Paul and Slavery’, in: Paul Sampley, J. (ed.), Paul in the Greco-Roman World: A Handbook, Harrisburg/London/New York 2003, 575-607.
  • Healey, J.F., ‘Dagon’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 216-219.
  • Healy, M., New Kingdom Egypt, Oxford 1992.
  • Healy, M., The Ancient Assyrians, London 1991.
  • Heider, G.C., ‘Molech’, in:  Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 581-585.
  • Heider, G.C., ‘Molech’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 895-898.
  • ‘Hellenisme’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 1567-1568.
  • Hempel, J., ‘Amen’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 105.
  • Hendin, D., Ancient Scale Weights and Pre-Coinage Currency of the Near East, New York 2007.
  • Hentschel, A. (mei 2011), ‘Diakon – Diakonin’, WiBiLex, http://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/59458/ geraadpleegd op 24-04-2014.
  • Hentschel, G. en Lang, B., ‘Salbe, Salböl’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 423.
  • Hentschel, G. en Lang, B., ‘Salbung’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 423-424.
  • Herrmann, W., ‘Baal Zebub’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 154-156.
  • Herrmann, W., ‘Baal’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 132-139.
  • Hess, R.S., ‘Enoch’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 508.
  • Hiers, R.H., ‘Day of the Lord’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 82-83.
  • Hoffmann, P., ‘Auferweckung Jesu’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 202-215.
  • Horn, F.W., ‘Holy Spirit’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 3 H-J, New York 1992, 260-280.
  • Horst, P.W. van der, ‘Mammon’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 542-542.
  • Hübner, H., ‘Unclean and Clean (NT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 6 Si-Z, New York 1992, 741-745.
  • Hübner, U. en Koenen, K. (mei 2008), ‘Moab/Moabiter’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/27925/geraadpleegd op 6-02-2014.
  • Huffmon, H.B., ‘Prophecy (ANE)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 477-482.
  • Hutter, M., ‘Lilith’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 520-521.
  • Irsigler, H. (januari 2013), ‘Mythos’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/28261/ geraadpleegd op 13-02-2014.
  • Jenni, E., ‘Day of the Lord’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 784-785.
  • Johnston, G., ‘Love in the NT’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 168-178.
  • Jonge, M. de, ‘Messiah’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 777-788.
  • Jost, R. (juli 2012), ‘Königin (AT)’, WiBiLexhttps://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/23736/ geraadpleegd op 07-02-2014.
  • Jost, R. (november 2007), ‘Hure / Hurerei (AT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/21670/ geraadpleegd op 24-04-2014.
  • Jüngling, H.-W., ‘Gelübde’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 775-777.
  • Kammerer, S. (februari 2006), ‘Musik/Musikinstrumente’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwordt/11097/geraadpleegd op 19-02-2013.
  • Kampen, J., ‘Hasidim’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 3 H-J, New York 1992, 66-67.
  • Kern, P.B., Ancient Siege Warfare, Bloomington 1999.
  • Kessler, D. en Temin, P, ‘Money and prices in Early Roman Empire’, in Harris, W.V. (ed.), The Monetary Systems of the Greeks and Romans, Oxford 2008.
  • King, Ph. J., ‘David defeats Goliath’, in: Crawford, S.W. (ed.), Up to the Gates of Ekron. Essays on the Archaeology and History of the Eastern Mediterranean in Honor of Seymour Gitin, Jerusalem 2007, 350-357.
  • King, Ph.J., ‘Warfare in the Ancient Near East’, in: Stager, L.E. e.a. (ed.), The Archaeology of Jordan and Beyond. Essays in Honor of James A. Sauer, Winona Lake 2000, 266-276.
  • Klassen, W., ‘Love (NT and Early Jewish)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 381-396.
  • Klein, H. (mei 2011), ‘Vaterunser’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/55952/ geraadpleegd op 17-04-2014.
  • Kooij, A., van der, ‘Qumran en het vertalen van de Bijbel’, in: Jong, M.J. de en Dorp, J. van (ed.), Qumran en de Bijbel, Heerenveen 2013, 68-83.
  • Kottsieper, I. (april 2013), ‘Dagan/Dagon’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/16113/ geraadpleegd op 13-02-2014.
  • Kottsieper, I. (april 2013), ‘El’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/17172/ geraadpleegd op 08-04-2014.
  • Kowalski, B. (februari 2009), ‘Bel und Drache’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/14888/ geraadpleegd op 6-02-2014.
  • Kratz, R., ‘Gefängnis’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 756-757.
  • Krieger, K.S., ‘Zeloten’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 1197-1198.
  • Krüger, A. (mei 2010), ‘Rahab (Chaoswesen)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/32415/ geraadpleegd op 6-02-2014.
  • Kselman, J.S., ‘Forgiveness (OT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 831-833.
  • Kselman, J.S., ‘Grace (OT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 1085-1086.
  • Kuemmerlin-McLean, J.K., ‘Demons (OT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 138-140.
  • Lambert, W.G., ‘Enuma Elish’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 526-528.
  • Lang, B. en Zeller, D., ‘Messias/Christus’ in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 781-786.
  • Lang, B., ‘Handauflegung’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 27-28.
  • Lang, B., ‘Vaterunser’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 994-997.
  • Lang, B., ‘YHWH’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 1145-1148.
  • Lang, M. (juni 2010), ‘Fremde (NT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/48872/ geraadpleegd op 24-04-2014.
  • Lang, M. (juni 2010), ‘Hirte’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/46901/ geraadpleegd op 24-04-2014.
  • Lapin, H., ‘Rabbi’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 600-602.
  • Lawrence, P., De wereld van de Bijbel, Kampen 2007.
  • Lehnart, B. (juni 2009), ‘Leiche / Leichenschändung’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/24785/geraadpleegd op 17-03-2014.
  • Leibner, U., ‘Arts and Crafts, Manufacture and Production’, in: Hezser, C. (ed.), The Oxford Handbook of Jewish Daily Life in Roman Palestine, Oxford 2010, 264-296.
  • Lentzen-Deis, F., ‘Taufe Jesu’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 795-796.
  • Lentzen-Deis, F., ‘Taufe’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 790-795.
  • Leuenberger, M. (april 2012), ‘Königtum Gottes (AT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/23808/geraadpleegd op 31-03-2014.
  • Leuenberger, M. (mei 2012), ‘Gebet / Beten (AT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/19002/geraadpleegd op 17-03-2014.
  • ‘Leviatan’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2240.
  • Levine, L.I., ‘The Synagogue’, in: Hezser, C. (ed.), The Oxford Handbook of Jewish Daily Life in Roman Palestine, Oxford 2010, 521- 544.
  • Levy, Th.E. (ed.), The Archaeology of Society in the Holy Land, New York 1995. WELKE STAD?
  • Lewis, T.J., ‘Baal-Berith’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 550-551.
  • Lewis, T.J., ‘Beelzebub’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 638-640.
  • Lewis, T.J., ‘Belial’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 654-656.
  • Lietaert Peerbolte, L.J., The Antecedents of Antichrist. A Traditio-Historical Study of the Earliest Christian Views on Eschatological Opponents, Leiden 1996.
  • Lieven, A. von (januari 2006), ‘Isis’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/21910/ geraadpleegd op 6-02-2014.
  • Limburg, J., ‘Psalms, book of’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 522-536.
  • Lipinski, E., ‘Cult Prostitution in Ancient Israel?’, in: Biblical Archaeology Review 40/1 (2014), 49-56.
  • Luz, U., Das Evangelium nach Matthäus (Mt 1-7), Neukirchen-Vluyn 2002.
  • Luz, U., Matthew 1-7, Minneapolis 2007.
  • Maeir, A.M. en Gur-Arieh, Sh., ‘Comparative Aspects of the Aramean Siege System at Tell eá¹£-Ṣāfi/Gath’, in: Finkelstein, I. en Na’aman, N. (ed.), The fire signals of Lachish. Studies in the Archaeology and History of Israel in the Late Bronze Age, Iron Age, and Persian Period in Honor of David Ussishkin, Winona Lake 2011, 227-244.
  • Mafico, T.L.J., ‘Judge, judging’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 3 H-J, New York 1992, 1104-1106.
  • Magen, Y. en Eisenstadt, I., ‘Ancient Burial Caves in Samaria’, in: Hizmi, H. en De-Groot, A. (ed.), Burial Caves and Sites in Judea and Samaria From the Bronze and Iron Ages, Jerusalem 2004, 1-76.
  • Magen, Y., ‘Two Tumuli in the Jordan Valley (Yafit)’, in: Hizmi, H. en De-Groot, A. (ed.), Burial Caves and Sites in Judea and Samaria from the Bronze and Iron Ages, Jerusalem 2004, 285-299.
  • Magie en waarzeggerij’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 637.
  • Magness, J., Stone and Dung, Oil and Spit. Jewish Daily Life in the Time of Jesus, Grand Rapids/Cambridge 2011.
  • Magness, J., The Archaeology of the Holy Land. From the Destruction of Solomon’s Temple to the Muslim Conquest, Cambridge 2012.
  • Maiberger, P. en Woschitz, K., ‘Herr’ in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 125-129.
  • ‘Mammon’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2241.
  • Martin, H.M., ‘Artemis’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 464-465.
  • Martin, H.M., ‘Hermes (deity)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 3 H-J, New York 1992, 155-156.
  • Mattingly, G.L., ‘Chemosh’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 895-897.
  • McCasland, S.V., ‘Magi’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 221-223.
  • Mendelsohn, I., ‘Dream’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 868-869.
  • Mendelsohn, I., ‘Oracle’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 607.
  • Mendenhall, G.E. en Herion, G.A., ‘Covenant’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 1179-1202.
  • Mendenhall, G.E., ‘Covenant’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 714-723.
  • ‘Mesopotamië’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 653-654.
  • ‘Mesopotamische goden’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 667.
  • Mettinger, T.N.D., ‘Seraphim’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1991, 742-744.
  • Meyers, C., ‘Cherubim’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 899-900.
  • Meyers, C., ‘Kinship and Kingship’, in: Coogan, M.D. (ed.), The Oxford History of the Biblical World, Oxford 1998, 221-271.
  • Meyers, C., ‘Lampstand’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 141-143.
  • Meyers, C., ‘The Family in Early Israel’, in: Perdue, L.G. e.a. (ed.), Families in Ancient Israel. The Family, Religion and Culture, Louisville 1997, 1-47.
  • Meyers, C.L., ‘Was There a Seven-Branched Lampstand in Solomon’s Temple?’, Biblical Archaeology Review 5/5 (1979), 46-57.
  • Michel, D. en Zmijewski, J., ‘Gerechtigkeit’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 795-801.
  • Miglietta, M., ‘Römisches Strafrecht’, in: Erlemann, K. e.a. (ed.), Neues Testament und Antike Kultur 1, Neukirchen-Vluyn 2004, 239-246.
  • Milgrom, J., Leviticus 1-16. A New Translation with Commentary, New York 1991.
  • Millard, A., ‘The Armor of Goliath’, in: David Schloen, J. (ed.), Exploring the Longue Durée. Essays in Honor of Lawrence E. Stager, Winona Lake 2009, 337-343.
  • Milshtein, F., ‘A Graphic Reconstruction of the Gamla Synagogue’, in: Syon, D. and Yavor, Z. (ed.), Gamla II: The Architecture, Jerusalem 2010, 189-192.
  • Molnár-Hídvégi, N. (april 2010), ‘Witwe und Waise’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/34925/geraadpleegd op 24-04-2014.
  • Monson, J., ‘The New ‘Ain Dara Temple: Closest Solomonic Parallel’, in: Biblical Archaeology Review 26/3 (2000), 20-35.
  • Muddiman, J., ‘Fast, Fasting’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 773-776.
  • Mulder, M.J., ‘Baal-Berith’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 141-143.
  • Mulder, M.J., ‘Geschiedenis van Israël tot de Babylonische Ballingschap’, in: Brongers, H.A. e.a. (ed.), Bijbels Handboek2a, Kampen 2000, 58-59.
  • Napier, B.D., ‘Prophet in the NT’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 919-920.
  • Napier, B.D., ‘Prophet, prophetism’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 896-919.
  • Napier, B.D., ‘Vision’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 791.
  • ‘Nisroch’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2243.
  • O’Daniel Cantrell, D., The Horsemen of Israel: Horses and Chariotry in Monarchic Israel, Winona Lake 2011.
  • O’Collins, G.G., ‘Crucifixion’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 1207-1210.
  • Ointments, Perfumes’ in: Rousseau, J.J. en Arav, R., Jesus and His World. An Archaeological and Cultural Dictionary, Minneapolis 1995, 216-220. + check spelling titel.
  • Omerzu, H., ‘Fallstudie: Der Prozess des Paulus’, in: Erlemann, K. e.a. (ed.), Neues Testament und Antike Kultur 1, Neukirchen-Vluyn 2004, 247-252.
  • Oppenheim, A.L., ‘Merodach-baladan’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 355-356.
  • ‘Orakel’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2245.
  • Oster, R.E, ‘Ephesus’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 542-549.
  • Ostmeyer, K.H. (februari 2011), ‘Satan (NT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/53942/ geraadpleegd op 17-04-2014.
  • Ostmeyer, K.H. (januari 2010), ‘Gebet / Beten (NT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/48891/geraadpleegd op 17-03-2014.
  • Ottenheijm, E., Hoe zag Jezus eruit?, ’s Hertogenbosch 2009.
  • Otto, E., ‘El’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 507-508.
  • Pardee, D. en Bordreuil, P., ‘Ugarit (Texts and Literature)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 6 Si-Z, New York 1992, 706-721.
  • Parker, S.B., ‘Sons of (the) God(s)’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1991, 794-800.
  • Porter, J.R., Het geïllustreerde handboek van de Bijbel, Kerkdriel 2007.
  • Porton, G.G., ‘Sadducees’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 892-895.
  • Potter, D.S., ‘Lystra’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 426-427.
  • Pratscher, W. (juni 2010), ‘Antichrist’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/49887/ geraadpleegd op 08-04-2014.
  • Pritz, R., The Works of Their Hands: Man-made Things in the Bible, New York 2009.
  • Quanbeck, W.A., ‘Forgiveness’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 2 E-J, Nashville 1991, 314-319.
  • Redford, D.B., ‘Pharaoh’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 288-289.
  • Reed, W.L., ‘Asherah’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 250-252.
  • Reed, W.L., ‘Graven Image’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 2 E-J, Nashville 1991, 471.
  • Reese, D.G., ‘Demons (NT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 140-142.
  • Rehm, M.D., ‘Levites and priests’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 297-310.
  • Rein en onrein’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 173-174.
  • Religion, Judaism – synagogues Palestine’, in: Master, D.M. (ed.), The Oxford Encyclopedia of the Bible and Archaeology, Oxford 2013, 249-258.
  • Reumann, J., ‘Righteousness (NT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 745-773.
  • Reviv, H., The elders in ancient Israel, Jeruzalem 1989.
  • Riede, P. (maart 2011), ‘Keruben/Kerubenthroner’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/15921/geraadpleegd op 6-02-2014.
  • Riede, P. (maart 2011), ‘Serafim’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/28429/ geraadpleegd op 6-02-2014.
  • Riesner, R., ‘Nazarener’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 908-909.
  • Riley, G.J., ‘Demon’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 235-240.
  • Rocca, S., The Fortifications of Ancient Israel and Judah 1200-586, Oxford 2010.
  • Roose, H. (mei 2010), ‘Sklaverei (NT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/53975/ geraadpleegd op 24-04-2014.
  • Rose, M., ‘Names of God in the OT’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 1001-1011.
  • Sack, R.H., ‘Evil-Merodach’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 679.
  • Safrai, Z., ‘Agriculture and Farming’, in: Hezser, C. (ed.), The Oxford Handbook of Jewish Daily Life in Roman Palestine, Oxford 2010, 246-263.
  • Saldarini, A.J., ‘Sanhedrin’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 975-980.
  • Saller, R.P., ‘Roman Empire’, in: Metzger, B.M. en Coogan, M.D. (ed.), The Oxford Companion to the Bible, Oxford 1993, 657-659.
  • Sand, A., ‘Gemeinde’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 778-781.
  • ‘Satan’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 744.
  • Schearing, L.S., ‘Queen’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 583-586.
  • Schmitt, J.J., ‘Prophecy (Preexilic Hebrew)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 482-489.
  • Schmitt, R. (april 2006), ‘Hausgott/Terafim’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/10254/ geraadpleegd op 6-02-2014.
  • Schmitt, R. (april 2008), ‘Mazzebe’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/25684/ geraadpleegd op 6-04-2014.
  • Schnackenburg, R., ‘Apostel’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 135-136.
  • Schneider, W.C. et al., ‘Palästina unter römischer Herrschaft’, in: Erlemann, K. e.a. (ed.), Neues Testament und Antike Kultur 1, Neukirchen-Vluyn 2004, 184-198.
  • Schowalter, D.N., ‘Churces in context’, in: Coogan, M.D. (ed.), The Oxford History of the Biblical World, Oxford 1998, 517-559.
  • Schürer, E. (ed.), The history of the Jewish people in the age of Jesus Christ, Londen 1993.
  • Scoralick, R. et Radl, W., ‘Heilig’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 86-89.
  • Scullion, J.J., ‘Righteousness (OT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 724-736.
  • Seidel, H., Musik in Altisrael. Untersuchungen zur Musikgeschichte und Musikpraxis Altisraels anhand biblischer und ausserbiblischer Texte, Frankfurt 1989.
  • Shanks, H., Jerusalem’s Temple Mount: From Solomon to the Golden Dome, New York/London 2007.
  • Shogren, G.S., ‘Forgiveness (NT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 835-838.
  • Shogren, G.S., ‘Grace (NT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 1086-1088.
  • Singer, K.-H., ‘Blutrache’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon I A-G, Zürich 1991, 311.
  • Slayton, J.C., ‘Baal-Peor’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 553.
  • Söllner, P., ‘Jerusalem’, in: Erlemann, K. e.a. (ed.), Neues Testament und Antike Kultur 2, Neukirchen-Vluyn 2005, 153-159.
  • Spencer, J.R., ‘Golden Calf’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 2 D-G, New York 1992, 1065-1069.
  • Sperling, S.D., ‘Blood, avenger of’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 763-764.
  • Spronk, K., ‘Baal of Peor’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 147-148.
  • Stegemann, E. en Stegemann, W., The Jesus Movement. A Social History of its First Century, Minneapolis 1999.
  • Steinberg, J. (februari 2013), ‘Seligpreisung (AT)’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/45569/geraadpleegd op 13-03-2014.
  • Stillman, N. en Tallis, N., Armies of the Ancient near East. 3,000 BC to 539 BC, Devizes 1984.
  • Thiel, W. en Schottroff, L., ‘Steuer(n)’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 699-702.
  • Toombs, L.E., ‘Clean and Unclean’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 1 A-D, Nashville 1991, 641-648.
  • Toorn, K. van der, ‘Prostitution’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 505-513.
  • ‘Ugarit’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2251.
  • Urbrock, W.J., ‘Blessings and Curses’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 755-761.
  • Vancil, J.W., ‘Sheep, Shepherd’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 1187-1190.
  • Vaux, R. de, Ancient Israel, its Life and Institutions, Grand Rapids 1997.
  • ‘Vloek’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2251.
  • Vos, J.C. de (april 2006), ‘Herr/Adonaj/Kyrios’, WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/10865/ geraadpleegd op 14-04-2014.
  • Vries, S.J. de, ‘Sin, sinners’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 4 R-Z, Nashville 1991, 361-376.
  • Vriezen, K., ‘Hizkia, Sanherib en de belegering van Lachis’, in: Schrift 40/3 (2008), 96-101.
  • Watson, D.F., ‘Angels (NT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 253-255.
  • Watts, J. D. W., Isaiah 34-66. Word Biblical Commentary 25, Waco 1987.
  • Wehr, L., ‘Sohn Davids’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon III O-Z, Zürich/Düsseldorf 2001, 625.
  • Wehrle, J. et Kampling, R., ‘Herz’, in: Görg, M. en Lang, B. (ed.), Neues Bibel-Lexikon II H-N, Zürich/Düsseldorf 1995, 137-141.
  • Wells, C.M., ‘Roman Empire’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 801-806.
  • Werner, E., ‘Music’, in: Buttrick, G.A. e.a. (ed.), The Interpreter’s Dictionary of the Bible 3 K-Q, Nashville 1991, 457-469.
  • Westbrook, R., ‘Punishment and crimes’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 5 O-Sh, New York 1992, 546-556.
  • Whitelam, K.W., ‘King and Kingship’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 40-48.
  • Wiesehöfer, J. (maart 2013), ‘Provinz (persisch)’, WiBiLexhttps://www.bibelwissenschaft.de/de/stichwort/31492/geraadpleegd op 06-02-2014.
  • Wilcox, M., ‘Mammon’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 4 K-N, New York 1992, 490.
  • Wilkins, M.J., ‘Christian’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 1 A-C, New York 1992, 925-926.
  • Winn Leith, M.J., ‘Israel among the nations’, in: Coogan, M.D. (ed.), The Oxford History of the Biblical World, Oxford 1998, 388-389.
  • Wise, T., Ancient Armies of the Middle East, London 1996.
  • Wright, D.P., ‘Unclean and Clean (OT)’, in: Freedman, D.N. e.a. (ed.), The Anchor Bible Dictionary 6 Si-Z, New York 1992, 729-741.
  • Wyatt, N., ‘Astarte’, in: Toorn, K. van der e.a. (ed.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible, Leiden 1999, 109-114.
  • Yamauchi, E.M., Persia and the Bible, Grand Rapids 1997.
  • Zangenberg, J., Magdala am See Gennesaret, Waltorp 2001.
  • ‘Zegenen’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 212.
  • Zeller, D. (januari 2011), ‘Menschensohn’,  WiBiLexhttp://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/51995/ geraadpleegd op 16-04-2014.
  • ‘Zeus’, in: NBV StudieBijbel. De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2010, 2254.
  • Ziegler, R., ‘Münzen, Münzsysteme und Münzumlauf im Palästina der frühem römischen Kaiserzeit’, in: Erlemann, K. e.a. (ed.), Neues Testament und Antike Kultur 1, Neukirchen-Vluyn 2004, 130-136.
  • Ziegler, Y., Promises to keep. The Oath in Biblical Narrative, Leiden 2008.
1
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.14.1
Volg ons