Naam | Inclusief | Aantal | Eerste vindplaats OT | Eerste vindplaats DC | Eerste vindplaats NT |
Habakuk | 6 | Habakuk 1:1 | Toevoegingen aan Daniël C:33 | ||
Hachirot | 1 | Numeri 33:8 | |||
Hadad | 12 | Genesis 36:35 | |||
Hadadezer | 19 | 2 Samuel 8:3 | |||
Hadad-Rimmon | 1 | Zacharia 12:11 | |||
Hadar | 1 | Genesis 36:39 | |||
Hadassa | 1 | Ester 2:7 | |||
Hadoram | 4 | Genesis 10:27 | |||
Haëzelrots | 1 | 1 Samuel 20:19 | |||
Hagar | 17 | Genesis 16:1 | Galaten 4:24 | ||
Haggai | 11 | Ezra 5:1 | |||
Hagri | Hagriet; Hagritisch | 4 | 1 Kronieken 5:10 | ||
Hakkatan | 1 | Ezra 8:12 | |||
Hakkos | 6 | 1 Kronieken 24:10 | 1 Makkabeeën 8:17 | ||
Halikarnassus | 1 | 1 Makkabeeën 15:23 | |||
Halloches | 2 | Nehemia 3:12 | |||
Ham | 1 | Genesis 14:5 | |||
Haman | 104 | Ester 3:1 | Ester (Grieks) A:17 | ||
Hamat | Hamatiet | 28 | Genesis 10:18 | 1 Makkabeeën 12:25 | |
Hamat-Soba | 1 | 2 Kronieken 8:3 | |||
Hammedata | 11 | Ester 3:1 | Ester (Grieks) A:17 | ||
Hanna | 19 | 1 Samuel 1:1 | Lucas 2:36 | ||
Happisses | 1 | 1 Kronieken 24:15 | |||
Hara | 1 | 1 Kronieken 5:25 | |||
Haran | 6 | Genesis 11:26 | |||
Harar | 5 | 2 Samuel 23:11 | |||
Har-Cheres | 1 | Rechters 1:35 | |||
Haribla | 1 | Numeri 34:11 | |||
Harmagedon | 1 | Openbaring 16:16 | |||
Harmon | 1 | Amos 4:3 | |||
Haroë | 1 | 1 Kronieken 2:52 | |||
Haror | 1 | 1 Kronieken 11:27 | |||
Harum | 1 | 1 Kronieken 4:8 | |||
Hasem | 3 | 1 Kronieken 11:34 | |||
Hasor | 13 | Jozua 11:1 | Tobit 1:2 | ||
Hasselelponi | 1 | 1 Kronieken 4:3 | |||
Hassenua | 2 | 1 Kronieken 9:7 | |||
Hassobeba | 1 | 1 Kronieken 4:8 | |||
Hatach | 5 | Ester 4:5 | |||
Hauran | 2 | Ezechiël 47:16 | |||
Hazaël | 25 | 1 Koningen 19:15 | |||
Hebreeër | Hebreeën | 26 | Genesis 14:13 | 2 Korintiërs 11:22 | |
Hebreeuws | 140 | Genesis 2:5 | Judit 10:12 | Johannes 5:2 | |
Hebron | Hebronvallei | 67 | Genesis 13:18 | 1 Makkabeeën 5:65 | |
Hegai | 3 | Ester 2:3 | |||
Hegemonides | 1 | 2 Makkabeeën 13:24 | |||
Helem | 1 | 1 Kronieken 7:35 | |||
Heliodorus | 13 | 2 Makkabeeën 3:7 | |||
Heliopolis | 5 | Genesis 41:45 | |||
Helkia | 1 | Judit 8:1 | |||
Hemam | 1 | Genesis 36:22 | |||
Heman | 17 | 1 Koningen 5:11 | |||
Hena | 3 | 2 Koningen 18:34 | |||
Henoch | 16 | Genesis 4:17 | Sirach 44:15 | Lucas 3:37 | |
Herakles | 2 | 2 Makkabeeën 4:19 | |||
Hermas | 1 | Romeinen 16:14 | |||
Hermes | 2 | Handelingen 14:12 | |||
Hermogenes | 1 | 2 Timoteüs 1:15 | |||
Hermon | Hermongebergte; Hermonmassief | 15 | Deuteronomium 3:8 | Sirach 24:13 | |
Herodes | 45 | Matteüs 2:1 | |||
Herodias | 8 | Matteüs 14:3 | |||
Herodion | 1 | Romeinen 16:11 | |||
Hesli | 1 | Lucas 3:25 | |||
Hethiet | Hethitisch | 54 | Genesis 15:20 | ||
Hiddai | 1 | 2 Samuel 23:30 | |||
Hiërapolis | 1 | Kolossenzen 4:13 | |||
Hiëronymus | 1 | 2 Makkabeeën 12:2 | |||
Hillel | 1 | Rechters 12:13 | |||
Hinnomdal | 12 | Jozua 15:8 | |||
Hizkia | 89 | 2 Koningen 16:20 | Sirach 48:16 | Matteüs 1:9 | |
Hod | 1 | 1 Kronieken 7:37 | |||
Hodawja | 4 | 1 Kronieken 3:24 | |||
Hodewa | 1 | Nehemia 7:43 | |||
Hodia | 6 | 1 Kronieken 4:19 | |||
Hoham | 1 | Jozua 10:3 | |||
Holofernes | 56 | Judit 2:4 | |||
Homam | 1 | 1 Kronieken 1:39 | |||
Hoog-Bet-Choron | 3 | Jozua 16:5 | |||
Hor | 8 | Numeri 20:22 | |||
Horam | 1 | Jozua 10:33 | |||
Horeb | 20 | Exodus 3:1 | Sirach 48:7 | ||
Hosaäja | 2 | Jeremia 42:1 | |||
Hosaja | 1 | Nehemia 12:32 | |||
Hosama | 1 | 1 Kronieken 3:18 | |||
Hosea | 22 | Numeri 13:8 | Romeinen 9:25 | ||
Hotir | 2 | 1 Kronieken 25:4 | |||
Hydaspes | 1 | Judit 1:6 | |||
Hymeneüs | 2 | 1 Timoteüs 1:20 | |||
Hyrkanus | 1 | 2 Makkabeeën 3:11 |
God geeft de opdracht om elke dag offers te brengen. In vers 41 lees je dat God de offers ziet als een kostbaar geschenk.
Maar in de verzen daarna lees je waar het God echt om te doen is: God wil bij zijn volk zijn, Hij wil het ontmoeten.
In het Hebreeuws is er niet één apart woord voor ‘offer’, er worden twee verschillende begrippen gebruikt. Het ene kun je omschrijven als ‘gave aan God’ (Genesis 4:3) en het andere als ‘nadering tot God’ (Leviticus 1:2). Mensen mogen bij God komen om Hem te danken en om Hem te ontmoeten.
Hoe ontmoet jij God? En waar dank jij Hem voor?
Iedereen hoopt weleens ergens op. Op mooi weer tijdens de vakantie, op een overwinning bij een wedstrijd of op een goede afloop van een zware operatie. In de Bijbel lees je ook nog over een ander, fundamenteler soort hoop: de hoop dat ondanks alles wat ons overkomt, ons leven niet uit Gods hand valt.
Hoop, geloof en liefde
In de brief aan de Hebreeën is hoop een belangrijk thema. Hoop wordt daar vergeleken met een anker dat mensen een vast oriëntatiepunt voor hun leven biedt (Hebreeën 6:19). Het geeft een vaste grond. Hoop is dan heel nauw verbonden met geloof en vertrouwen. Geloven is: zeker zijn van de dingen waar je op hoopt (Hebreeën 11:1).
In de eerste brief aan de Korintiërs legt de apostel Paulus een verband tussen hoop, geloof en liefde. Hij vertelt dat de belangrijkste van deze drie de liefde is (1 Korintiërs 13:13). Maar dat betekent niet dat geloof en hoop onbelangrijk zijn. Liefde helpt juist om te geloven en te hopen (1 Korintiërs 13:7).
Hopen op God
In de Bijbel zijn hoop en verwachting nauw verbonden met God. Mensen geloven en vertrouwen dat God hen kent en naar hen omziet. Daarom vestigen ze in moeilijke situaties hun hoop op God:
‘Wijs mij de weg van uw waarheid en onderricht mij,
want u bent de God die mij redt,
op u blijf ik hopen, elke dag weer.’ (Psalm 25:5)‘mijn enig bezit is de HEER, al mijn hoop is op hem gevestigd. (Klaagliederen 3:24)
‘Goed is het geduldig te hopen op de HEER die redding brengt.’ (Klaagliederen 3:26)
‘Een weduwe die helemaal alleen staat, houdt haar hoop op God gevestigd en blijft smeken en bidden, dag en nacht.’ (1 Timoteüs 5:5)
Mensen stellen in de Bijbel hun hoop op God en Jezus. Deze hoop gaat samen met de verwachting dat het aardse leven niet ophoudt, maar dat er meer is. De dood en de opstanding van Jezus geven hoop dat wij zelf ook uit de dood op zullen staan.
‘Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan.’ (Filippenzen 3:10-11)
‘Zo zijn wij door zijn genade als rechtvaardigen aangenomen en krijgen we deel aan het eeuwige leven waarop we hopen.’ (Titus 3:4-7)
Hopen tegen beter weten in
Soms kun je hopen tegen beter weten in. Je kun op iets hopen waarvan de kans klein is dat het ooit zal gebeuren. Maar de hoop op iets dat menselijkerwijs niet kan, wordt soms toch vervuld.
‘Hoewel het eigenlijk niet kon, bleef Abraham hopen en geloven dat hij de vader van vele volken zou worden, zoals hem was beloofd’ (Romeinen 4:18)

‘Trouw’ is in het Nieuwe Testament een waarde die mensen moeten nastreven in hun omgang met anderen. Daarnaast wordt trouw genoemd als een belangrijke eigenschap van God en Christus. Tot slot worden gelovigen aangemoedigd om trouw te zijn aan hun geloof, ondanks tegenslagen.
Woorden voor ‘trouw’
Het Griekse woord voor ‘trouw’ in het Nieuwe Testament is pistis. Naast ‘trouw’ betekent dit woord ook ‘geloof’ en ‘vertrouwen’. De betekenis ‘trouw’ komt van deze betekenissen het minst vaak voor.
Trouw en betrouwbaarheid van mensen onder elkaar
Mensen moeten volgens het Nieuwe Testament betrouwbaar en eerlijk handelen. Zij moeten trouw zijn aan de waarheid en aan elkaar. Matteüs 24:45-47 spreekt positief over de betrouwbare dienaar die goed voor alles zorgt, als zijn heer op reis is.
2 Timoteüs 2:2 heeft het over ‘betrouwbare mensen die geschikt zijn om anderen te onderwijzen’.
De trouw van God en Christus
Net als in het Oude Testament duidt ‘trouw’ in het Nieuwe Testament ook een belangrijk kenmerk aan van God: zijn trouw betekent dat mensen onvoorwaardelijk op hem kunnen vertrouwen (zie 1 Korintiërs 10:13). Gods trouw blijft zelfs bestaan als de mens ontrouw aan hem is (Romeinen 3:3).
Christus wordt in het Nieuwe Testament ook ‘trouw’ genoemd (Hebreeën 3:2). Ook voor hem geldt dat zijn trouw blijft bestaan ondanks de ontrouw van mensen (2 Timoteüs 2:13): ‘als wij hem ontrouw zijn, blijft hij ons trouw, want zichzelf verloochenen kan hij niet.’
Trouw blijven aan het geloof
Regelmatig verwijst het woord pistis naar het trouw blijven aan het geloof in Christus ondanks verdrukking of verzoekingen. Het woord ‘trouw’ is in dit soort teksten vaak verbonden met begrippen als standvastigheid en volharding. Een voorbeeld is 1 Tessalonicenzen 1:4, waar staat: ‘Wij spreken dan ook in de gemeenten van God vol trots over uw standvastigheid en trouw onder de vervolgingen en onderdrukking die u moet doorstaan.’
Het is in dergelijke passages soms lastig te bepalen of het woord pistis met ‘geloof’ of met ‘trouw’ vertaald moet worden (zie Hebreeën 6:12; Openbaring 17:14). Het woord heeft in deze verzen beide betekenissen in zich en kan daarom misschien het beste weergegeven worden met ‘geloofstrouw’.
Boeken van het Oude Testament
Boeken van het Nieuwe Testament
Het bijbelboek Genesis is in het Hebreeuws geschreven. Hieronder zie je van een aantal woorden en zinnen in Genesis 1:1-2:4 hoe vaak ze in de Hebreeuwse tekst voorkomen:
- A. en zo gebeurde het: 7 keer
- B. God zag hoe mooi het was: 7 keer
- C. aarde: 3×7 keer
- D. hemel/koepel: 3×7 keer
- E. God: 5×7 keer
Het verhaal vertelt hoe God de hemel en de aarde in zeven dagen gemaakt heeft. In de Bijbel is zeven een belangrijk getal. Het geeft vaak aan dat iets helemaal compleet is.
Hieronder staan sommen. Gebruik de getallen die bij de letters hierboven staan (bijvoorbeeld C=3×7=21).
Zet daarna je antwoorden om in letters: 1=a, 2=b, 3=c, 4=d, enzovoort. Je leest dan de naam van een bijbelboek. Deze naam betekent: getallen.
- A+B =
- 1xC =
- D-B-1 =
- E:7 =
- D-(C:7) =
- (E:A)+4 =
Oplossing:
14; 21; 13; 5; 18; 9 = Numeri
Casuïstisch geformuleerde wetten stellen een algemene situatie voor, ingeleid door het woordje ‘wanneer’ (Hebreeuws: kî). Daaronder worden dan verschillende specifieke gevallen gerangschikt, met behulp van het woordje ‘indien’ (Hebreeuws: ’îm), met daarna de rechtsbepaling of strafbepaling. Het boek Leviticus begint bijvoorbeeld op die manier. In Leviticus 1:2 lezen we:
‘Wanneer (kî) iemand van jullie de HEER een offer uit de veestapel wil aanbieden, kan dat een rund of een schaap of geit zijn.’
Dan volgen de bijzondere gevallen:
- ‘Indien (’îm) hij een rund als brandoffer wil aanbieden, dan ….’, zie Leviticus 1:3-9
- ‘Indien (’îm) hij een schaap of geit als brandoffer wil aanbieden, dan …’, zie Leviticus 1:10-13
- ‘Indien (’îm) hij vogels als brandoffer wil aanbieden, dan …’, zie Leviticus 1:14-17
In vertalingen is dit specifieke casuïstische woordgebruik niet altijd duidelijk zichtbaar.
‘Hoop’ verwijst in het Nieuwe Testament meestal naar het vertrouwen of de verwachting dat God zijn beloften na zal komen.
Woorden voor ‘hoop’
Het Griekse woord voor ‘hoop’ is elpis. Het werkwoord elpizoo dat hieraan verwant is, betekent ‘hopen’ in de zin van: ergens op rekenen, iets verwachten. De schrijvers van het Nieuwe Testament gebruiken deze woorden om uit te drukken dat God zijn beloften zal vervullen.
Hoewel de woorden ‘hoop’ en ‘hopen’ niet in alle boeken even vaak voorkomen, is de hoop op God of Christus een rode draad die door het hele Nieuwe Testament loopt.
Hoop in de evangeliën
In de evangeliën is hoop de verwachting dat Gods koninkrijk snel zal komen. De oude Simeon kijkt uit naar de tijd dat God Israël zal redden (Lucas 2:25) en de profetes Anna verwacht de bevrijding van Jeruzalem (Lucas 2:38).
Jezus’ volgelingen verwachten Gods koninkrijk, waarvan Johannes de Doper en Jezus gezegd hebben dat het nabij is (Matteüs 3:2; Matteüs 4:17). Zij zijn ervan overtuigd dat de beloften van God uit het Oude Testament spoedig vervuld zullen worden in de komst van de messias.
Na de hemelvaart van Jezus kijken de gelovigen uit naar zijn terugkomst. Zij wachten op zijn terugkeer, net zoals knechten hun heer opwachten die terugkeert van een bruiloft (Lucas 12:36).
Hoop in de brieven van Paulus
In de brieven van Paulus is hoop een vast vertrouwen dat God zijn belofte zal nakomen. God belooft de gelovigen dat hij hen zal redden. Dankzij de dood van Christus vergeeft God hun zonden en zullen zij het eeuwige leven ontvangen.
Niet alleen voor mensen, maar ook voor de rest van de schepping is er hoop. Eens zal God de aarde bevrijden en een einde maken aan de macht van de dood (Romeinen 8:18-27).
Hoop in Hebreeën en 1 Petrus
In Hebreeën en in de eerste brief van Petrus is de invloed te zien van de verdrukking waaronder de kerk te lijden had. Hoop is hier het blijven vasthouden aan het geloof dat God de gelovigen zal redden.
De schrijver van de Hebreeënbrief noemt hoop ‘een betrouwbaar en zeker anker voor onze ziel’ (Hebreeën 6:19). 1 Petrus 1:13 roept gelovigen op hun hoop te vestigen op de genade die ze zullen ontvangen als Jezus terugkomt.
In het Nieuwe Testament is zonde, net als in het Oude Testament, een belangrijk thema. Een verschuiving die heeft plaatsgevonden, is dat de nadruk komt te liggen op Jezus Christus’ overwinning van de zonde.
Zonde en de wet
In het vroege Jodendom was het denken over zonde nauw verbonden met de Joodse godsdienstige wetten. Deze ‘wet’ (de Tora) omschreef de wil van God, en het overtreden ervan werd als zonde gezien. In sommige delen van het Nieuwe Testament (Hebreeën, Jakobus) vinden we dit idee terug, maar het grootste deel van het Nieuwe Testament keert zich tegen deze opvatting. Jezus deed de wet weliswaar niet af als iets onbelangrijks, maar hij vond een zuiver innerlijk belangrijker dan uiterlijke tradities en regels (zie Matteüs 15:3-9; Marcus 7:21-23).
In de vroege kerk woedde in de beginperiode een discussie over het belang van de wet. Uiteindelijk won, onder invloed van Paulus, de gedachte dat de wet niet langer de basis was van het denken over rechtvaardigheid en zonde (Handelingen 10-11).
De wet als bewijs van zondigheid
Het denken over zonde in relatie tot de wet is vooral uitgewerkt door Paulus. Voor Paulus was de Joodse wet heilig, maar hij was ervan overtuigd dat mensen niet rechtvaardig konden worden door zich aan de wet te houden. De wet leidt niet tot rechtvaardigheid, maar juist tot veroordeling, want niemand kan de wet volledig en perfect naleven. Daarom bewijst de wet hoe zondig de mens is (zie onder andere Galaten 3:19-24).
In Romeinen 5:12-8:10 beschrijft Paulus de zonde als een kwade macht die via de wet de mens aan zich bindt en hem veroordeelt.
Verzoening door Jezus
Volgens Paulus vallen alle mensen, zowel Joden als christenen, onder het oordeel van de zonde (Romeinen 1-3). Maar door de dood van Jezus Christus kunnen zondaars die in Jezus geloven, verzoend worden met God (Romeinen 5:17).
Door het hele Nieuwe Testament heen vinden we dit idee terug: Jezus is degene die de mensen redt van hun zonden (zie Matteüs 1:21; Johannes 1:29). Hij heeft de zonde overwonnen door zijn dood aan het kruis (1 Petrus 2:24; 1 Johannes 1:7). Daardoor wordt de gelovige een nieuw mens (Kolossenzen 3:10-11): zijn oude zondige natuur is vervangen door een nieuwe geestelijke natuur (zie Romeinen 8:10).
Oorsprong van zonde
Jezus noemt als oorsprong van de zonde het menselijk hart (Marcus 7:21-23). Paulus noemt het domein van het kwaad in de mens ‘het vlees’. Hij doelt daarmee vooral op lichamelijke begeerten die tot zonde kunnen leiden. De oorsprong van de zonde wordt door Paulus ook in verband gebracht met Adam: door de overtreding van Adam is er zonde in de wereld gekomen (Romeinen 5:12-19).
Voorbeelden van zonden
In het Nieuwe Testament wordt zo’n twintig keer een opsomming van verschillende zonden gegeven, bijvoorbeeld in Matteüs 15:19; Romeinen 1:28-30 en 1 Petrus 4:3. Voorbeelden die genoemd worden, zijn moord, overspel, ontucht en diefstal.
Een zonde die elders in het Nieuwe Testament (vooral in de brief aan de Hebreeën) regelmatig ter sprake komt, is het afwijzen van Jezus Christus (Johannes 15:22).
De laatste verzen van Jesaja 52 vormen het begin van een profetie over de lijdende dienaar van de heer, die doorloopt tot het einde van hoofdstuk 53. In dit gedeelte rijzen twee beelden van de dienaar op, die met elkaar lijken te botsen. Enerzijds spreekt de tekst over zijn vernedering. Zijn afzichtelijke uiterlijk en mismaaktheid doen iedereen huiveren. Aan de andere kant horen we dat de dienaar hoogverheven en groots zal zijn. Volken en koningen staan sprakeloos vanwege hem. Eenzelfde tegenstrijdigheid kenmerkt het einde van Jezus’ leven op aarde. Jezus stierf een vernederende kruisdood. Zijn handen en voeten werden doorboord, op zijn hoofd werd een doornenkroon geplaatst. Maar nadat Hij door de dood heen was gegaan, werd Hij door God tot majesteit verheven (Johannes 12:23). Hij werd opgenomen in de hemel. Vandaar zal Hij, gezeten aan de rechterhand van God, op een dag heersen over de hele wereld (Lukas 24:51; Hebreeën 1:3; Openbaringen 11:15; 19:11-16).
‘En zij aan wie niets was verteld, zullen zien, zij die niets hadden gehoord, zullen begrijpen.’ Aan wie denk jij bij deze zin?