Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Hoop in het Oude Testament

In het Oude Testament betekent ‘hopen’: alles van God verwachten en op hem vertrouwen. De woorden ‘hoop’ en ‘hopen’ hebben meestal betrekking op een hoopvol leven, maar verwijzen soms ook naar een hoopvolle toekomst die snel zal aanbreken.

Hoop op God

Het belangrijkste woord voor ‘hopen’ in het Hebreeuws is qawa. Behalve ‘hopen’ kan dit woord ook ‘wachten’ of ‘verwachten’ betekenen. In de meeste gevallen waarin qawa met ‘hopen’ wordt vertaald, is God degene op wie men hoopt.
God is degene van wie de schrijvers van het Oude Testament alles verwachten. Ze vertrouwen erop dat hij zal ingrijpen en hen zal helpen. Ze hopen op zijn liefde en trouw (Psalm 147:11), zijn redding (Micha 7:7) en zijn recht (Jesaja 59:11).
Wie op God hoopt, wordt niet beschaamd (Jesaja 49:23). God geeft hoop aan zwakken en gevangenen (Psalm 9:19; Zacharia 9:12). Maar de hoop van trouwelozen en misdadigers zal vergaan (zie Job 8:13; Job 27:8).

Een hoopvol leven

Het is opvallend dat de woorden ‘hopen’ en ‘hoop’ vooral in de psalmen en de wijsheidsliteratuur voorkomen. In de psalmen belijden de dichters hun hoop op God als hun leven in gevaar is (zie Psalm 25:20-21; Psalm 71:4-5).
Hoop heeft voor de schrijvers van de wijsheidsliteratuur te maken met de kansen en verwachtingen van mensen in deze wereld. Zij benadrukken dat de rechtvaardige hoop heeft voor de toekomst, terwijl de hoop van de goddeloze zal verdwijnen (Spreuken 10:28). Ontzag voor God, bedachtzaamheid en wijsheid bieden vooruitzicht op een hoopvol leven. Wie die deugden niet bezit, heeft minder hoop dan een dwaas.

Een hoopvolle toekomst

‘Hopen’ wordt in het Oude Testament vaak in verband gebracht met het hebben van een toekomst. Als iemand een toekomst heeft, dan gaat zijn hoop niet verloren (Spreuken 23:18). Maar als de dood in zicht is, dan vervliegt de hoop (Ezechiël 37:11).
Bij beloften van hoop draait het meestal niet om de hoop voor één persoon, maar om een hoopvolle toekomst voor een hele groep. Vaak is dat het volk van Israël, dat in ballingschap is. God spreekt het volk nieuwe hoop toe. Hijzelf is de bron van Israëls hoop en belooft zijn volk een hoopvolle toekomst (Jeremia 29:11).

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.13.13
Volg ons