Context en aantekeningen bij Lucas 6:27-38
Hier vind je informatie over de context van Lucas 6:27-38 en aantekeningen bij de tekst.
Het Evangelie volgens Lucas als geheel
Meer over de opbouw, stijl, centrale thema's en andere achtergrond bij het Evangelie volgens Lucas vind je in deze Inleiding op het Evangelie volgens Lucas
Jezus’ geboorte en kinderjaren | |
Jezus’ optreden in het Judese land | |
Jezus’ reis naar Jeruzalem | |
Jezus in Jeruzalem |
Lucas schreef volgens veel uitleggers tegen het einde van de eerste eeuw, in de periode dat de verwoesting van Jeruzalem nog nadreunde en tot grote spanningen leidde in en rond Joodse gemeenschappen. Hij wil met Lucas-Handelingen uitleggen dat Jezus Christus de vervulling is van Gods belofte aan Israël, maar ook hoe het komt dat de meeste Joden Hem niet hebben aanvaard en het evangelie juist veel niet-Joodse aanhangers in de hele wereld heeft gekregen. Lucas’ werkwijze is dat hij zijn verhaal vormgeeft rond hem bekende overleveringen, maar daar een eigen ordening aan geeft. Het doel is om de boodschap van het evangelie te versterken (zie Luc. 1:1-4).
Voor een beschouwing over het Evangelie volgens Lucas als geheel, zie dit artikel van Arco den Heijer, ‘Het Evangelie volgens Lucas in het Jubeljaar van de Hoop’
Plek van deze passage in het geheel
Deze passage maakt deel uit van de vlakterede, het eerste uitvoerige onderricht van Jezus aan zijn leerlingen. Meer over de opbouw en de grote lijn van de vlakterede is te vinden in het achtergrondartikel ‘God wil deze wereld omgekeerd: Jezus’ eerste grote redevoering in Lucas 6’.
In het tweede gedeelte van de vlakterede geeft Jezus richtlijnen voor gedrag. Hij roept op om met anderen om te gaan volgens de maatstaven van Gods nieuwe wereld. De passage Lucas 6:27-35 begint en eindigt met de oproep je vijanden lief te hebben; in het centrum staat een positieve versie van de gulden regel. De rode draad is dat niet wederkerigheid maar barmhartigheid en liefde bepalend wordt voor hoe mensen met elkaar omgaan. Het volgende stuk, Lucas 6:36-38, legt net als vers 32-35 een nauw verband tussen Gods handelen en het handelen van de leerlingen.
A. Vers 27-35 gaat over de opheffing van het principe van wederkerigheid:
- 1.Vers 27-31: De leerlingen moeten zich positief opstellen tegenover vijandigheid. Dit stuk bestaat uit drie onderdelen: a. Vers 27-28: ‘heb jullie vijanden lief’ met drie concrete voorbeelden; b. Vers 29-30: twee spreukparen over omgang tussen individuen; c. Vers 31: de gulden regel.
- 2.Vers 32-34: Drie onderbouwingen van deel 1a.
- 3.Vers 35: ‘Heb je vijanden lief’ met de belofte van beloning.
B. Vers 36-38 bestaat uit drie onderdelen:
- 1.Vers 36: Gods handelen is het principe voor het handelen van de leerlingen.
- 2.Vers 37-38a: Twee concrete voorbeelden over oordelen en geven.
- 3.Vers 38b: Gods overvloedige beloning.
Eigen accenten Lucas, in vergelijking met Matteüs en Marcus
Lucas heeft hier vooral parallellen in de bergrede van Matteüs.
- Vers 27-36 loopt parallel met Matteüs 5:38-48. Terwijl bij Lucas ‘je vijand liefhebben als jezelf’ de leidende gedachte is, zet Matteüs het onderricht in het kader van wetsvoorschriften. Dit komt overeen met het gegeven dat Lucas de Vader aanduidt als ‘barmhartig’, Matteüs als ‘volmaakt’.
- Vers 37-38 loopt parallel met Matteüs 7:1-2 en deels met Marcus 4:24, waarbij Lucas een uitgebreidere versie biedt.
Aantekeningen
Bij vers 27-28
- Vier gebiedende wijzen instrueren hoe ‘kinderen van de Allerhoogste’ (Luc. 6:35) op vijandschap van anderen moeten reageren. Goed zijn, zegenen en bidden zijn de concrete uitingen van het eerste gebod om vijanden lief te hebben. Merk op dat hier steeds over groepen gesproken wordt.
- heb je vijanden lief: De Joodse leer gebiedt het helpen van vijanden (zie bijv. Ex. 23:4‑5; Spr. 24:17; 25:21); de rabbijnse commentaren spreken over het helpen (niet ‘liefhebben’) van vijanden om zo de slechte neigingen te onderdrukken. Het gebod van Jezus zou een hyperbool kunnen zijn, net als het gebruik van ‘haat’ in Lucas 14:26, of, nog aannemelijker, een uitbreiding van de norm om vijanden rechtvaardig te behandelen. Hoewel er in de oudheid soms gezegd werd dat het beter is kwaad met goed te vergelden, was de Grieks-Romeinse standaardopvatting dat je je vrienden liefhebt en je vijanden haat. Jezus’ toegespitste gebod je vijanden lief te hebben is uniek christelijk.
Bij vers 29-30
- Deze verzen bevatten twee spreukparen met elk een gebod en een verbod. Ze hebben betrekking op de omgang tussen individuen, waarbij de ene partij de ander kwaad berokkent of zou kunnen berokkenen.
placeholder
- biedt hem dan (…) aan: Jezus nodigt niet uit tot lafheid, Hij spoort zijn leerlingen aan om het kwaad niet met het kwaad te vergelden maar het juist te bestrijden door goed te doen (zie Rom. 12:17-21). De ‘oorvijg’ betekent een zware belediging. Het gaat dus niet zozeer om het fysieke geweld, maar om een zware aantasting van iemands eer. Jezus leert zijn toehoorders om geen lik op stuk te geven wanneer iemand hen in het openbaar vernedert. Door niet op de belediging in te gaan, laat de leerling zien dat zijn waardigheid afkomstig is van God en niet afhangt van de mening van degene die hem uitscheldt.
- je bovenkleed afneemt: Matteüs 5:40 suggereert een rechtszaak, Lucas een beroving. Het bovenkleed is één van de kostbaarste dingen die een mens met weinig bezit heeft. Het gaat dus om een zeer schandalige beroving. Wie hierbij geen tegenstand biedt, maar in plaats daarvan zelfs zijn hemd aanbiedt, toont daarmee zijn vertrouwen in Gods gerechtigheid.
- geef aan ieder: Lucas is voorstander van vrijwillige armoede (zie Luc. 6:24; 12:33; 18:22); rabbijnse bronnen zijn dit niet, aangezien persoonlijke armoede leidt tot grotere moeilijkheden in de familie en in de gemeenschap. Joodse bronnen schrijven het geven uit barmhartigheid voor (tsedaka). Rav Assi (derde eeuw) noemde het geven van giften uit barmhartigheid ‘van net zo grote waarde als alle andere geboden’. Jezus stelt dat je je bij de omgang met geld en bezit niet moet uitgaan van wederkerigheid maar van belangeloze barmhartigheid.
Bij vers 31
- Behandel anderen: Hillel
zegt: ‘Doe een ander niets aan dat je zelf verafschuwt’ (zie ook Tob. 4:15). De gulden regel is universeel en komt ook in deze positieve formulering elders voor. Het is de maatstaf voor het handelen van christenen (‘jullie’) tegenover buitenstaanders (‘anderen’, letterlijk ‘de mensen’). De algemene regel krijgt door de specifieke context van de vlakterede een eigen kleur. De gulden regel wordt een alternatief voor het principe van wederkerigheid. De leerlingen moeten niet uitgaan van wat ze terug kunnen verwachten, maar enkel te rade gaan bij hoe zij graag zouden willen worden behandeld.
Bij vers 32-34
- Lucas reflecteert op het culturele systeem van wederkerigheid bij het bewijzen van weldaden. Vergelijk ook de afwijzing van wederkerigheid in Lucas 14:12-14. De drie onderbouwingen waarin wederkerigheid wordt bevraagd, grijpen terug op vers 27 (‘heb je vijanden lief’, ‘wees goed voor wie jullie haten’) en vers 30 (niets terugeisen).
- verdienste: Het Griekse woord charis, dat in het Nieuwe Testament vaak met ‘genade’ of ‘goedheid’ vertaald wordt, wijst hier op de ‘verdiende dank’ die een weldoener mag verwachten. Het punt is dat de leerlingen zich niet moeten laten leiden door de verwachte tegenprestatie, de goedheid die je van de ander verwacht, maar door Gods goedheid en genade.
placeholder
- zondaars: De zondaars zijn in de Joodse traditie de ‘slechten’, tegenover de rechtvaardigen. Het woord kan worden gebruikt voor (1) de heidenen (tegenover de Joden); of (2) voor personen of groepen binnen Israël die vanwege hun levenswijze door andere personen of groepen werden vermeden of buitengesloten. Matteüs 5:46 noemt bijvoorbeeld de tollenaars. De leerlingen moeten zich van zondaars onderscheiden.
Bij vers 35
- Jezus herneemt de oproep je vijanden lief te hebben en verbindt daaraan een belofte.
placeholder
- zonder iets terug te verwachten: Vrijgeviger dan het verbod in de Tenach op het vragen van rente op een lening (Ex. 22:25; Lev. 25:36‑37).
- kinderen van de Allerhoogste: In Lucas 20:36 zijn ‘kinderen van God’ degenen wier relatie met God voor eeuwig is.
Bij vers 36-38
- Het principe in vers 36 vloeit voort uit wat in vers 30-35 over God is gezegd. Gods handelen is leidraad voor het handelen van de leerlingen. Dit wordt uitgewerkt in vers 37-38a met twee verboden en twee geboden rond oordelen en geven. Het gedeelte eindigt in vers 38b met Gods overvloedige beloning.
placeholder
- zoals (…) barmhartig is: Vergelijk Matteüs 5:48, dat spreekt over volmaaktheid, en Leviticus 19:2, waar ‘heilig’ staat i.p.v. ‘barmhartig’. Het karakter van God zelf dient als voorbeeld voor de leerlingen. Zijn volmaaktheid is die van de liefde. Voor de nabootsing van goddelijke barmhartigheid in de Joodse literatuur, zie bijvoorbeeld deze passage in een commentaar op Deuteronomium: ‘Zoals God barmhartig en genadig wordt genoemd, moeten jullie ook barmhartig en genadig zijn, en geef gaven zonder vergoeding.’ Bij Matteüs staat de oproep in het kader van een toegespitste wetsuitleg, waarbij de eigenschap ‘volmaakt’ goed past, terwijl ‘barmhartig’ in Lucas goed past bij het kader van het gebod de vijand lief te hebben.
- Oordeel niet (…). Veroordeel niet (…). Vergeef: Niet oordelen is een concreet voorbeeld van barmhartig zijn. Niet veroordelen en vergeven zijn herhalingen van hetzelfde in andere woorden. God zal het laatste oordeel uitspreken (zie Rom. 14:4, 10-12; 1 Kor. 4:3-5). Het oordeel/de veroordeling waarvan hier sprake is, moeten we niet verwarren met de beoordeling van goed en kwaad, die wordt aanbevolen (zie Rom. 16:19; 2 Kor. 13:5; 1 Tes. 5:21-22). Jezus spreekt zich uit tegen degenen die een ander meedogenloos veroordelen (Joh. 8:11; Jak. 2:12-13) zonder hun eigen misstappen op te merken (de huichelaar; zie Luc. 18:9-14).
- de maat (…) anderen gebruikt: Volgens vers 36 moet de houding van de leerlingen tegenover anderen voortvloeien uit de barmhartige houding van God ten opzichte van de leerlingen zelf. Die houding is een andere dan de wederkerigheid die vaak gebruikelijk is tussen mensen, namelijk om alleen maar goed te zijn voor wie goed is voor jou. Toch is wederkerigheid niet helemaal buiten beeld. De geboden in vers 37-38a zijn geformuleerd volgens de gedachte dat het je zal vergaan zoals je zelf aan anderen hebt gedaan. Het verband ligt dus ook omgekeerd. Niet alleen worden wij opgeroepen te handelen zoals God handelt, de manier waarop wij handelen is ook de maatstaf voor hoe God ons zal behandelen! De woorden ‘een overvolle maat’, die God zal schenken, doen veronderstellen dat het antwoord van God ondanks alles nog guller zal zijn dan dat van zijn leerling. De gedachte dat het je zal vergaan zoals je hebt gedaan komt zowel voor in de Tenach (bijv. Ex. 22:22‑24; Ob. 1:15) als in rabbijnse bronnen (daar heet dit uitgangspunt ‘de maat overeenkomstig de maat’). De schriftgeleerde Hillel
zou bijvoorbeeld hebben gezegd, toen hij een schedel op het water zag drijven: ‘Omdat jij anderen hebt verdronken, hebben ze jou verdronken, en uiteindelijk zullen de mensen die jou hebben verdronken ook worden verdronken.’
Bron: Het Nieuwe Testament met Joodse Toelichtingen, aangepast
Bron: Het Nieuwe Testament met Joodse Toelichtingen
Bron: Studiebijbel in Perspectief
Bron: Studiebijbel in Perspectief, aangepast
Achtergrondinformatie
Toelichting bij kernwoorden en begrippen
Verdieping bij thema’s
- In dit verdiepend artikel
wordt de vlakterede vergeleken met de bergrede in Matteüs. - Dit achtergrond artikel
gaat in op de verbinding tussen Lucas en het jubeljaar van de hoop. - Leesplan 'Verdiep je in de bergrede'
Ga op deze pagina direct naar:
het Evangelie van Lucas als geheel de plek van deze passage in dit geheel de eigen accenten van Lucas in vergelijking met Matteüs en Marcus aantekeningen bij de verzen achtergrondinformatie bij kernwoorden en begrippen