Context en aantekeningen bij Jesaja 35:1-10
Hier vind je informatie over de context van Jesaja 35:1-10 en aantekeningen bij de tekst.
Het boek Jesaja als geheel
Informatie over zaken als de historische context, opbouw, centrale thema’s en andere achtergrond bij Jesaja vind je in deze Inleiding bij Jesaja
Plek van deze passage in het geheel
Jesaja 35 wordt vaak samengenomen met Jesaja 34, dat een oordeel over Edom bevat. Een reden hiervoor is dat deze twee hoofdstukken samen staan ingeklemd tussen twee zelfstandige literaire eenheden, Jesaja 28-33 (wee-uitspraken) en Jesaja 36-39 (een verhalende tekst over koning Hizkia). Daarnaast lijkt er op thematisch vlak een verband te bestaan tussen de twee hoofdstukken: ze gaan over Gods oordeel over Edom (Jes. 34) en – als een soort tegenbeeld daarvan – zijn belofte van redding voor Israël (Jes. 35).
Beide hoofdstukken dateren waarschijnlijk van rond de vijfde of vierde eeuw voor Christus en zijn in een latere fase aan het boek-in-wording toegevoegd om te fungeren als afsluiting van het eerste hoofddeel. Terwijl Jesaja 34 daarbij vooral teruggrijpt op de eerdere hoofdstukken, wijst Jesaja 35 vooruit naar het volgende deel, Deutero-Jesaja (40-55). Zo komen er in Jesaja 35 verschillende motieven voor uit Jesaja 40, waaronder het beeld van de woestijn (35:1; 40:3), de verschijning van Gods luister (35:2; 40:5) en de terugkeer uit de ballingschap (35:10; 40:11). Op deze manier vormt Jesaja 35 een belangrijke schakel tussen Proto- en Deutero-Jesaja.
Opbouw en kern van Jesaja 35
Jesaja 35 kan worden ingedeeld in drie delen:
- vs. 1-2 Aankondiging van de verschijning van Gods luister
- vs. 3-7 Belofte van bevrijding
- vs. 8-10 Terugkeer naar Sion
Waar wij geneigd zijn om zowel dorre wildernis als weelderige begroeiing als ‘natuur’ te bestempelen, maakt het Oude Testament, en ook Jesaja 35, scherp onderscheid tussen twee gezichten van de natuur. Aan de ene kant staat de doodse woestenij, gekenmerkt door droogte, onherbergzaamheid en roofdieren als jakhalzen en leeuwen. Aan de andere kant staat de bloeiende tuin, een overvloed aan water, weelderige groei van bloemen, planten en bomen en dieren als gazelles. Deze tweedeling doortrekt Jesaja 35. In dit hoofdstuk wordt het beeld opgeroepen van de transformatie van de woestijn in een bloeiende tuin. Deze omslag brengt het herstel van Sion tot uitdrukking. Meer hierover is te vinden in dit achtergrondartikel
Uitgelicht
De woestijn die tot bloei komt is een geliefd Bijbels beeld. Jesaja 35 zet twee natuurbeelden tegenover elkaar om het herstel van Sion uit te drukken. Een onleefbare, dorre woestijn verandert in een weelderige tuin van overvloed. God brengt een keer in het lot van zijn volk door een daad van herschepping.
Aantekeningen
Bij vers 1
Bevrijding en terugkeer
- Dit vers is bedoeld als tegenbeeld bij Jesaja 33:9, waar de straf voor Juda wordt uitgedrukt in beelden van wildernis en woestijn. Na de straf zal er een betere tijd aanbreken: de wildernis zal tot bloei komen. Dat betekent niet alleen dat het landschap vernieuwd zal worden, maar ook dat het weer goed zal gaan met de inwoners van het gebied: Gods volk in Sion. Het vers staat eveneens in contrast met 34:9-11, waar in het oordeel over Edom wordt gezegd dat dit land tot een woestenij zal worden.
- zal zich verheugen (…) vrolijk zijn: De vreugde van de natuur grijpt vooruit op de vreugde van degenen die terugkeren naar Sion (vs. 10). Vreugde over Gods redding is een belangrijk motief in Deutero- en Trito-Jesaja (o.a. 51:11; 60:15; 61:3; 62:5; 64:4; 65:18-19; 66:10).
Bij vers 2
- lelie: Het is onzeker welke plant er in de brontekst wordt bedoeld. De context suggereert dat het om een bloem gaat die uitbundig tot bloei komt in de woestijn wanneer het geregend heeft. Mogelijkheden zijn een lelie (zo NBV21), narcis of krokus. Hetzelfde woord komt alleen nog voor in Hooglied 2:1.
- Libanon (…) Karmel (…) Saron: Vruchtbare streken, bekend om hun prachtige en dichte begroeiing. Als ‘tuinen van God’ staan ze symbool voor de schoonheid en overvloed van Gods schepping en verwijzen ze naar Gods herstel en vernieuwing van de natuur.
placeholder
- De woestijn tooit zich met de luister van de Libanon: De luister van de Libanon is spreekwoordelijk. Het is de koninklijke luister die de Libanon heeft als ‘tuin van God’. Het is een plaats waar Gods aanwezigheid, majesteit en scheppende kracht tot uitdrukking komen, in zekere zin een verlengstuk van de tuin van Eden. De tempel wordt gebouwd van ceders van de Libanon (2 Kron. 2:7; vgl. Jes. 60:13), en als Sanherib claimt de ceders van de Libanon te zullen neerhalen, wordt dat gezien als een mens die zich de positie van God toe-eigent (Jes. 37:24). De luister van de Libanon – een afspiegeling van Gods luister – wordt nu op de woestijn/wildernis overgedragen.
- Een tegenbeeld vinden we in Jesaja 33:9, waar de Libanon niet alleen is verwelkt, maar ook is onteerd. Dat vormt een contrast met de teruggekregen luister hier.
- Allen aanschouwen de luister van de HEER: Het Hebreeuws heeft als onderwerp van de zin het woordje hēmmâ, ‘zij’. Naar wie dit persoonlijk voornaamwoord verwijst is onduidelijk. Het zouden de tot bloei gekomen woestijngebieden kunnen zijn, maar inhoudelijk gezien ligt het meer voor de hand dat ‘zij’ vooruitwijst naar het ‘moedeloze volk’ in vers 4 of betrekking heeft op de mensen in het algemeen (vandaar de vertaling in de NBV21 met ‘allen’).
placeholder
Bij vers 3
- Geef kracht (…) maak (…) sterk: Dezelfde twee Hebreeuwse werkwoorden komen ook voor in de opdracht aan Jozua om moedig en sterk te zijn wanneer hij het leiderschap van Mozes overneemt en het beloofde land intrekt (Deut. 2:28; 31:6-7, 23; Joz. 1:6-9, 18; 10:25). Op vergelijkbare wijze moeten nu de mensen moed vatten die binnenkort zullen terugkeren naar Sion (vs. 9-10).
Bij vers 4
- jullie God komt: Vergelijk 40:9, waar eveneens over Gods komst gesproken wordt. Voor het verband tussen Jesaja 35 en 40, zie hierboven bij ‘Plek van deze passage in het geheel’
.
- wraak: Grijpt terug op 34:8. God neemt wraak op Sions vijanden (in Jes. 34 vertegenwoordigd door Edom) om wat zij Sion hebben aangedaan (vgl. 63:4).
- vergelding: Het Hebreeuwse woord (gǝmûl, gāmal) kan zowel op een negatieve manier (in de zin van ‘vergelding’, bijv. Jes. 3:9, 11; 59:18; 66:6) als ook op een positieve manier (in de zin van ‘weldaad’, bijv. Jes. 63:7; Ps. 103:2) worden gebruikt. Hier bevat het wellicht beide aspecten: respectievelijk vergelding van Sions vijanden (zie vorige zin) en bevrijding van Sion (zie volgende zin).
Bij vers 5
- Dan worden blinden de ogen geopend, de oren van doven worden ontsloten: Zie voor vergelijkbare beelden 29:18; 32:3-4; 41:18; 44:3. Blindheid en doofheid zijn bij Jesaja herhaaldelijk tekenen van de geestelijke verharding van het volk (6:9-10; 29:18; 32:3; 42:7). Hier zijn de woorden waarschijnlijk zowel in letterlijke zin bedoeld, verwijzend naar menselijke gebreken zoals in vers 3, als ook in geestelijke zin. Dit vers wordt geciteerd in Matteüs 11:5 en Lucas 7:22.
Bij vers 6
- verlamden: Een groep die in het Oude Testament vaak voorkomt in combinatie met ‘blinden’. Lammen en blinden mochten niet deelnemen aan de eredienst (Lev. 21:18; Deut. 15:21). In Jeremia 31:8-9 worden ze genoemd als onderdeel van het volk dat door God wordt teruggebracht naar Israël.
- de mond van stommen zal jubelen: De woorden ‘ogen’, ‘oren’ en ‘mond’ in vers 5-6 sluiten aan bij ‘handen’ en ‘knieën’ in vers 3, zodat vers 3-4a en vers 5-6 een raamwerk vormen rond de heilsprofetie in vers 4b.
placeholder
- waterstromen (…) doorsnijden: De herschapen woestijn opent de mogelijkheid van een nieuwe exodus. Daarnaast representeert de woestijn mogelijk het volk van God zelf, dat door God herschapen is (evenals in 32:15; 44:3). Water vormt in Deutero-Jesaja vaak een metafoor voor Gods genadige handelen (41:17-18; 43:20; 44:3-4; 48:21; 49:10).
Bij vers 7
- Vergelijk het beeld van het verwoeste land waar jakhalzen verblijven in 34:13.
Bij vers 8
- een gebaande weg [(…)] gaat: Hier wordt het beeld opgeroepen van de heilige weg waarlangs de ballingen en vluchtelingen kunnen terugkeren naar Sion, nadat JHWH hen heeft bevrijd. Op een vergelijkbare manier is sprake van een gebaande weg in 40:3-4, 9-11. Het motief van ‘de weg’ keert herhaaldelijk terug in Jesaja, en staat ook elders voor terugkeer uit de ballingschap en een nieuwe exodus (zie ook 11:16; 19:23; 49:11; 57:14; 62:10). Het is de weg terug naar Sion (62:10) en naar de HEER (57:11). De weg ligt open voor een terugtocht zonder moeilijkheden, in tegenstelling tot de eerste exodus en de veertig jaren in de woestijn. Alleen zij die de HEER toebehoren (vs. 9), dat wil zeggen ‘de rest’ (zie 1:9), kunnen die weg volgen.
- De evangeliën verbinden de gebaande weg vanuit Jesaja 40 met Johannes de Doper en Jezus (Mat. 3:3; Marc. 1:3; Luc. 3:4-6; Joh. 1:23).
- Hij is alleen voor het volk dat over de weg gaat: De Hebreeuwse tekst (letterlijk: ‘en hij is voor hen/hem, gaande over de weg’) is lastig en wordt verschillend uitgelegd. Sommigen interpreteren de zin als ‘Hijzelf [= God] gaat voor hen over de weg’, maar dan zou je een ander voorzetsel verwachten in de betekenis van ‘voor [hen] uit’. De NBV21 (in navolging van verschillende commentaren) identificeert ‘hij’ als ‘de weg’, die alleen bedoeld is voor Gods volk. Dat verklaart waarom er geen dwazen en onreinen overheen gaan.
placeholder
Bij vers 9
- zij die verlost zijn: Het werkwoord dat hier gebruikt wordt (Hebr. gāʾal) heeft van oorsprong een juridische betekenis en wordt elders in de Bijbel gebruikt voor het losserschap (‘lossen’, ‘vrijkopen’): wanneer iemand door armoede zijn land dreigde te verliezen, kon een bloedverwant als losser optreden en diens land terugkopen (zie Lev. 25
; Ruth 3 ). Hier neemt God als het ware die rol aan. Hij komt zijn volk te hulp. God bevrijdt zijn volk van onderdrukking door vijanden. Het werkwoord verschijnt hier voor het eerst in Jesaja, om in het tweede en derde deel van het boek (40-66) een belangrijke rol te gaan spelen als titel voor God en in de context van de bevrijding uit Babel (zie bijv. in 43:1, 14; 44:6, 22-24; en 54:5, 8).
Bij vers 10
- Zie voor dezelfde tekst 51:11.
- Sion: Verwijst oorspronkelijk naar de berg Sion in Jeruzalem waar de tempel stond, maar fungeert in Jesaja vaak als pars pro toto voor heel Jeruzalem, de uitverkoren stad van de HEER waar Hij onder zijn volk woont (zie bijv. 1:8; 2:3; 8:18). Vooral in het derde deel van Jesaja wordt het ook een aanduiding voor Gods uitverkoren volk.
Bron: Studiebijbel in Perspectief, aangepast
Achtergrondinformatie
Bijbel Basics
Een bijpassend Bijbel Basics item vind je hier
Toelichting bij kernwoorden en begrippen
Verdieping bij thema’s
Ga op deze pagina naar:
het boek Jesaja als geheel de plek van deze passage in dit geheel aantekeningen bij de verzen achtergrondinformatie bij kernwoorden en begrippen