Een verhaal over twee adelaars
1-2De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: ‘Mensenkind, vertel de Israëlieten namens mij het volgende verhaal.
De adelaar en de druivenplant
3-4Eens kwam er een grote adelaar naar de Libanon-bergen. Hij had grote, sterke vleugels en prachtige veren. Hij brak de bovenste tak van een cederboom af en bracht die naar een land waar veel handelaars wonen. In dat land was een stad die het centrum van de handel was. Daar legde de adelaar de tak neer.
5Daarna trok de adelaar een jonge druivenplant uit de grond. Hij zette die in een vruchtbare akker, op een plaats waar veel water was.
6De plant groeide en kreeg nieuwe takken. Aan die takken kwamen druiven. De druivenplant werd niet zo hoog, maar wel heel breed. Zijn takken groeiden omhoog in de richting van de adelaar, en zijn wortels stonden stevig in de aarde.
Er komt een andere adelaar
7Maar op een dag kwam er een andere adelaar. Ook die was groot, en had sterke vleugels en veel veren. Toen draaide de druivenplant zich met zijn wortels en takken naar die adelaar toe. Want hij wilde water krijgen van die adelaar. 8Hij wilde geen water meer van de grond waarin hij geplant was, ook al was die grond heel vruchtbaar. En ook al was daar genoeg water om goed te kunnen groeien, om vruchten te krijgen en om een prachtige druivenplant te worden.
De druivenplant zal verdorren
9Wat denken jullie, zal het goed aflopen met de druivenplant? Nee, zeker niet! Want die andere adelaar zal alle vruchten van de plant af halen, en de plant uit de grond trekken. Dat zal niet moeilijk voor hem zijn.
Dan zullen de bladeren van de druivenplant verdorren. 10En als de hete oostenwind gaat waaien, zal de plant verdrogen. Het zal slecht aflopen met de druivenplant!’
De eerste adelaar is de koning van Babylonië
11Toen zei de Heer tegen mij: 12‘Vraag aan dat ongehoorzame volk of ze begrijpen wat dat verhaal betekent. En vertel hun dan het volgende.
Op een dag kwam de koning van Babylonië naar Jeruzalem. Hij nam de koning en de leiders van Juda gevangen en bracht hen naar Babel. 13Daarna wees hij iemand anders uit de koninklijke familie in Juda aan als nieuwe koning. Hij sloot een verdrag met de nieuwe koning en liet hem plechtig trouw beloven.
Alle andere machtige mensen haalde hij weg uit Juda. 14Want hij wilde dat Juda een zwak koninkrijk zou zijn. Dan zouden de inwoners zich niet tegen hem gaan verzetten. Ze zouden zich houden aan het verdrag met de koning van Babylonië. En dan zou Juda als koninkrijk mogen blijven bestaan.
De tweede adelaar is de koning van Egypte
15Maar de nieuwe koning van Juda hield zich niet aan het verdrag met de koning van Babylonië. Hij kwam tegen hem in opstand, en stuurde boodschappers naar Egypte. Want hij hoopte dat de Egyptenaren hem soldaten en paarden zouden sturen om hem te helpen.
De ene koning zal de andere doden
Zal het goed aflopen met die koning die zich niet aan het verdrag hield? Zal hij kunnen ontsnappen aan zijn straf? 16Nee, zeker niet! De koning van Juda zal gedood worden. Hij zal sterven in Babel. Want hij heeft zich niet gehouden aan het verdrag met de koning van Babylonië, ook al had die hem koning van Juda gemaakt.
17Daarna zal de koning van Babylonië Jeruzalem aanvallen en veel van de inwoners doden. En de koning van Egypte zal niet met zijn machtige leger naar Jeruzalem komen om de inwoners te helpen.
18De koning van Juda heeft zich niet aan zijn belofte gehouden. Hij heeft zich niet gehouden aan het verdrag met de koning van Babylonië. Hij had die koning trouw beloofd, maar hij is toch tegen hem in opstand gekomen. Daarom zal hij zeker gestraft worden!
God zal de koning van Juda straffen
19Dit is wat ik, de Heer, besloten heb: Ik zal de koning van Juda straffen! Dat is zo zeker als ik leef! Want hij heeft zich ook niet gehouden aan de belofte die hij aan mij gedaan had.
20Daarom zal ik hem gevangennemen en naar Babel brengen. Daar zal ik hem veroordelen, omdat hij mij ontrouw geworden is. 21Alle soldaten uit zijn leger die proberen te vluchten, zullen worden gedood. En de soldaten die overblijven, zullen alle kanten op gejaagd worden.
Dan zullen jullie begrijpen dat ik, de Heer, doe wat ik gezegd heb.
God zal voor een nieuwe koning zorgen
22-23Luister naar wat ik, de Heer, zeg: Ikzelf zal een jonge tak afbreken van de top van de hoge cederboom. En ik zal die planten op een hoge berg, de hoogste berg van Israël. Uit dat takje zal een prachtige cederboom groeien. Die boom zal heel veel takken krijgen en er zullen vruchten aan groeien. Vogels zullen hun nesten maken in die boom.
24Alle bomen in het veld zullen zien wat ik doe: Ik laat kleine takjes uitgroeien tot hoge bomen. Maar hoge bomen haal ik juist omlaag. Verdorde bomen laat ik weer bloeien. Maar groene bomen maak ik juist dor.
Dat is mijn besluit. En wat ik besloten heb, zal ik ook doen.’