De hemel toont Gods macht
Bijbelwetenschapper Matthijs de Jong neemt je mee in de metaforen van Psalm 19
Psalm 19:2-3
In het eerste deel van Psalm 19, dat wil zeggen vers 2-7
De hemel laat de macht van God zien
2 De hemel vertelt aan alle mensen
hoe machtig God is.
De hoge hemel laat aan iedereen zien
wat God gemaakt heeft:
de zon, de maan en de sterren.
3 De hemel vertelt het elke dag,
de hemel zegt het elke nacht,
in een heel eigen taal.
In deze weergave wordt het beeld van de hemel als getuige van Gods grote macht, verduidelijkt. In de brontekst worden in vers 2-3 consequent werkwoorden gebruikt die verwijzen naar mondelinge communicatie: vertellen, verkondigen, het voorzeggen, doorvertellen. Vervolgens zegt vers 4: ‘toch wordt er geen woord gehoord, het is een taal zonder klank’. Daaruit moet de lezer opmaken dat het verhaal dat de hemel vertelt, een verhaal zonder woorden is. Met andere woorden, de hemel toont Gods macht. Ter verduidelijking haalt de BGT dit aspect naar voren. Het kopje boven de tekst, ‘De hemel laat de macht van God zien’, geeft aan in welke richting de lezer het ‘vertellen’ moet zoeken. En de tweede dichtregel van vers 2 herhaalt in de BGT niet het ‘vertellen’, maar verduidelijkt het vertellen als ‘laten zien’.
Bovendien wordt er in de BGT geconcretiseerd wát de hemel laat zien: de zon, de maan en de sterren. Dat lijkt op het eerste gezicht misschien een gewaagde invulling. Bij nadere bestudering blijkt dit echter precies te zijn waar het hier om gaat. Het is vooral de zon die in de volgende 2 verzen van de psalm (vanaf het slot van vers 5) een centrale rol gaat spelen. Het is ook de zon – het licht overdag – die in vers 3 centraal staat in de eerste dichtregel, zelfs zonder genoemd te worden. De maan en de sterren spelen een minder prominente rol dan de zon, maar over hen gaat de tweede dichtregel van vers 3. Het ‘verhaal’ dat ‘de dag aan de dag’ vertelt, is de zon. De zon is het toonbeeld, het ‘verhaal’, van Gods grote macht. En het ‘verhaal’ dat ‘de nacht aan de nacht’ vertelt, is de maan en de sterren. Het zijn de maan en de sterren die iedere nacht Gods macht uitdragen. Dit ‘doorgeven’ van de boodschap, ‘van dag tot dag’ en van ‘nacht tot nacht’, komt in de BGT tot uitdrukking in ‘elke dag’ en ‘iedere nacht’.
In de brontekst worden ook dag en nacht zelf weer gepersonifieerd als de boodschappers van het bericht. Dat is nog een stap moeilijker dan de voorstelling in vers 2, waar de hemel als spreker wordt opgevoerd. Het betekent natuurlijk gewoon dat de boodschap ‘dag in dag uit’ wordt doorverteld. Omdat het hier, in vers 3, nog steeds gaat om de boodschap die in vers 2 genoemd wordt, ‘het verhaal van de hemel’, is ervoor gekozen om ook in vers 3 de hemel expliciet als spreker op te voeren. De beeld van ‘de (ene) dag die spreekt tot de (volgende) dag’ en van ‘de (ene) nacht die spreekt tot de (volgende) nacht’ is daarbij vereenvoudigd tot de strekking van het beeld: het verhaal wordt elke dag en iedere nacht verteld.
In de BGT eindigt vers 3 met een verduidelijking ten aanzien van de wijze waarop de hemel elke dag en iedere nacht communiceert: het gaat om spreken ‘in een heel eigen taal’. Daarmee wordt de overgang naar vers 4 voorbereid. Een gedachte die in de tekst impliciet aanwezig is, wordt in de vertaling expliciet gemaakt.
Het gaat in vers 2-3 om het verhaal dat de hemel dag in dag uit vertelt over Gods grootheid. De hemel toont Gods grootheid aan de mensen, concreet in de gestalte van de zon, de maan en de sterren (zie het slot van vers 2 in de BGT). Zij zijn het zichtbare bewijs van Gods grote scheppingsdaden, en ze staan tegelijkertijd voor méér: de afwisseling van dag en nacht, de regelmaat van maand en jaar, de orde in de schepping. Het is het licht aan de hemel dat het leven ordent, glans geeft en laat opbloeien.
Psalm 19:5b-7
In deze verzen staat de zon centraal. De brontekst rijgt in sneltreinvaart een serie beelden aaneen die voor de gewone lezers moeilijk te volgen zijn. Een letterlijke weergave van deze verzen luidt:
Hij heeft voor de zon een tent neergezet in hen,
Deze is als een bruidegom die zijn bruidsvertrek verlaat.
Hij verheugt zich als een held om het pad te lopen.
Aan het ene einde van de hemel is zijn uitgang,
zijn omloop is tot aan het andere einde,
zodat niets verborgen blijft voor zijn gloed.
Met ‘in hen’ wordt terug verwezen naar ‘de hemelen’ in vers 2. Daar, aan de hemel, heeft God voor de zon een tent neergezet. Die tent is een beeld voor de plaats die God aan de zon gegeven heeft. Elke ochtend komt de zon zijn tent uit. Dat wordt met twee nieuwe beelden geïllustreerd. Het eerste beeld is dat van de zon als een bruidegom die het bruidsvertrek verlaat. Stralend komt hij 3 tevoorschijn, klaar voor de grote dag. Direct daarna schakelt de tekst over op de metafoor van een krijgsheld die als overwinnaar zijn zegetocht loopt. Het licht heeft het duister overwonnen, de glorieuze dag is begonnen. Daarna volgen drie regels die de baan van de zon beschrijven van zijn opgang tot zijn ondergang. Deze verzen verwijzen en passant naar de zon als alziend oog: voor zijn gloed blijft niets verborgen. De zon ziet alles wat op aarde gebeurt. In de antieke wereld werd de zon daarom voorgesteld als rechter over de mensen. Natuurlijk speelt die mythologische voorstelling hier geen rol, maar de metafoor herinnert eraan.
De beelden zijn moeilijk te plaatsen voor de hedendaagse lezer. En omdat ze elkaar zo snel afwisselen, is het verduidelijken van alle beelden geen goede optie. Dat zou de poëtische structuur van de tekst kapotmaken. De BGT maakt een andere keuze. Het meest prominente beeld in de tekst blijft gehandhaafd: het beeld van de zon die iedere dag zijn weg gaat. De andere beelden worden daarmee geharmoniseerd. De tent wordt een plaats, de bruidegom die zijn bruidsvertrek verlaat, wordt de zon die stralend tevoorschijn komt, en de held die zijn weg aflegt, wordt de zon die zijn dagelijkse weg gaat. De regels over de plaats van opgang en ondergang van de zon zijn duidelijk genoeg, en in de slotregel wordt ‘niet blijft verborgen voor zijn gloed’ vereenvoudigd tot ‘zo geeft hij warmte aan de hele aarde’. Immers, de frase ‘niets blijft verborgen voor zijn gloed’ herinnert de goede verstaander wel aan het oude beeld van de zon als rechter over de mensen, maar het is een soort cliché dat in deze psalm niets anders betekent dan: ‘haar gloed dringt overal door’.
In de BGT luiden deze verzen: God gaf de zon een plaats aan de hemel.
6 Iedere ochtend komt hij stralend tevoorschijn.
Dan begint hij de weg die hij elke dag gaat.
7 Aan het ene eind van de hemel komt de zon op,
Aan het andere eind gaat hij onder.
Zo geeft hij warmte aan de hele aarde.
Deze bespreking laat zien hoe de BGT omgaat met ingewikkelde metaforen en andere stijlfiguren. Twee principes staan daarbij voorop: de essentie van de tekst moet bewaard blijven, en het resultaat moet voor de lezer begrijpelijk zijn.
Dr. Matthijs de Jong is nieuwtestamenticus bij het Nederlands Bijbelgenootschap en een van de vertalers van de Bijbel in Gewone Taal.