Het verhaal


VERTEL EENS, HOE GAAT HET HELE HET VERHAAL?
Als je de Bijbel voor het eerst gaat lezen, dan lijkt het soms of je begonnen bent aan een moeilijke puzzel. En op een bepaalde manier klopt dat ook wel. De Bijbel is een verzameling boeken vol met allerlei soorten ervaringen van heel veel verschillende mensen (alsof je een doos vol puzzelstukjes hebt).
Maar er is ook een rode draad die alles met elkaar verbindt: het grote verhaal over God die de relatie tussen Hem en de mensen herstelt.
Als je dat verhaal kent, begrijp je beter wat je leest.
Het grote verhaal in een notendop
Het grote verhaal van de Bijbel begon met God die een goede wereld schiep. Maar het goede werd aangetast doordat de mens niet vertrouwde op zijn schepper. De relatie van de mensen met God en de relaties tussen mensen onderling gingen kapot.
Maar God had een plan: door Jezus Christus maakte Hij het weer goed tussen Hem en de mensen en met de hele schepping. Jezus verzamelde een verrassende groep mensen om zich heen om te getuigen van Gods liefde.
Het grote verhaal eindigt met de verwachting dat Jezus terugkeert naar de aarde om de hele schepping te herstellen naar Gods oorspronkelijke plan.
JE KUNT DE BIJBEL ZIEN ALS EEN LANG VERHAAL IN ZES DELEN
SAMENVATTING VAN HET BIJBELVERHAAL
DEEL 1: SCHEPPING
In het begin schiep God de hemel en de aarde (Genesis 1:1). Hij schiep alles wat er is, inclusief zijn meesterwerk, de mens (Genesis 1:26-27). Toen rustte Hij.
DEEL 2: ONGEHOORZAAMHEID
God bracht twee mensen, Adam en Eva, naar een tuin waarin ze alles konden vinden wat ze nodig hadden. Ze mochten alles gebruiken en overal van eten, behalve van één boom. Dat was de boom die je leert wat goed is en wat kwaad is. Maar op een dag konden Adam en Eva de verleiding niet weerstaan om toch van die boom te eten (Genesis 3). Zo waren ze ongehoorzaam aan God en dat verwoestte hun relatie met Hem. Voor het eerst in hun leven voelden ze schaamte. En God stuurde hen weg uit de tuin.
De bevolking op aarde begon te groeien. Maar God zag dat de mensen op aarde slecht waren: alles wat ze uitdachten was steeds even slecht (Genesis 6:5).
God had spijt dat Hij de mensen had gemaakt en Hij besloot opnieuw te beginnen. Maar Hij vond één man, Noach, die wel goed leefde. Daarom zei Hij tegen Noach dat hij een grote boot moest bouwen, die ook wel ark genoemd wordt (Genesis 6:14). Noach nam in de ark alle soorten dieren mee en God zette de hele wereld onder water. Zo kwamen alle mensen, landdieren en vogels om, behalve die in de ark.
Na de zondvloed groeide de bevolking weer. Maar de mensen waren eigenwijs en ze wilden beroemd worden. Daarom begonnen ze in Babel een toren te bouwen. Nadat God hun plannen had laten mislukken, verspreidde Hij de mensen over de aarde (Genesis 11:1-9).
DEEL 3: ISRAËL
God koos een kinderloos echtpaar, Abraham (oorspronkelijk Abram genoemd) en zijn vrouw Sara (oorspronkelijk Sarai). Ondanks hun hoge leeftijd, beloofde Hij hun een kind uit wie een heel volk zou ontstaan. God beloofde dat alle volken op aarde gezegend worden door dit volk (Genesis 12:1-3). En Hij beloofde aan dit volk een speciaal land om in te wonen. Een van de kleinzonen van Abram en Sara, Jakob, kreeg twaalf zonen. Uit hen ontstonden de 12 stammen van Israël.
Een van de 12 zonen, Jozef, werd door zijn broers verkocht aan handelaars. Die verkochten hem in Egypte als slaaf (Genesis 37:12-28). God zorgde ervoor dat Jozef dromen kon uitleggen. Nadat hij een belangrijke droom van de farao (de koning van Egypte) had uitgelegd, kreeg Jozef de leiding over heel Egypte. Op advies van Jozef sloeg de Farao voedsel op voor een naderende hongersnood. Tijdens de hongersnood moesten de andere zonen van Jakob naar Egypte komen om voedsel te kopen.
Jozef vergaf zijn broers en zij verhuisden samen met hun vader Jakob naar Egypte om bij Jozef te wonen (Genesis 47:1-12).
Het aantal nakomelingen van Jakob bleef groeien, zij werden Israëlieten genoemd. Na verloop van tijd werden zij in Egypte gedwongen tot slavernij.
Na 430 jaar slavernij in Egypte koos God één man uit: Mozes. Hij moest de Israëlieten naar de vrijheid leiden (Exodus 3:10). De farao liet hen na lange tijd uiteindelijk gaan. Ze reisden naar de berg Sinai. Daar gaf God aan Mozes de tien geboden (Exodus 20:1-17) en nog veel meer regels en wetten. Die wetten gingen over het gewone leven van het volk, maar ook over hun religieuze offers en feesten.
Het volk kampeerde bijna een jaar lang bij de berg Sinai. Toen zei God tegen Mozes dat hij twaalf spionnen moest sturen om Kanaän (het beloofde land) in het geheim te verkennen. Alle spionnen (behalve Jozua en Kaleb) vertelden een angstaanjagend verhaal over machtige mensen die in het land woonden (Numeri 13:25-33). Daarom weigerden de Israëlieten het land binnen te gaan. God werd kwaad op hen, omdat ze niet op Hem vertrouwden. Daarom moest het volk door de woestijn zwerven totdat de hele generatie ongelovige volwassenen gestorven was (Numeri 14:21-23).
Na 40 jaar in de woestijn stierf Mozes. Jozua leidde de Israëlieten naar het beloofde land. Elk van de 12 stammen kreeg een stuk van het beloofde land in bezit. Na de dood van Jozua hadden de Israëlieten geen officiële leider meer. In tijden van nood stelde God steeds een rechter aan, die het volk terugbracht bij God en hen bevrijdde van hun vijanden.
Na de dood van een rechter gingen de Israëlieten vaak weer hun eigen gang en vergaten ze God, net als hun voorouders in de woestijn.
Toen Samuel rechter was, vroegen de Israëlieten om een koning (1 Samuel 8:5).
God liet hun wens uitkomen en Saul werd de eerste koning van Israël. Na Saul werd David koning. Hij was een man naar Gods hart en God beloofde hem dat er altijd een van zijn nakomelingen koning zou zijn. David aanbad God en schreef veel liederen, die psalmen genoemd worden.
Salomo, de zoon van David, bouwde een prachtige tempel om God te aanbidden. Maar later werd hij trots en tiranniek. Na zijn dood barstte er een burgeroorlog uit in het koninkrijk Israël. Het rijk viel uiteen in twee delen: Juda in het zuiden en Israël in het noorden. Beide volken werden al snel ontrouw aan God en aan zijn rechtvaardige wetten.
Profeten riepen het volk van Israël op om terug te keren naar God. Ze spoorden het volk aan om goed en rechtvaardig samen te leven, zoals God het wil. Maar, op een enkele uitzondering na, luisterde het volk niet. Het noordelijke koninkrijk Israël hield slechts 200 jaar stand voordat het werd verslagen door de Assyriërs (2 Koningen 17:18) en een groot deel van de bevolking werd weggevoerd.
Het zuidelijke koninkrijk Juda hield 350 jaar stand. Toen kwamen de Babyloniërs naar Jeruzalem. Zij verwoestten de stad en de tempel die Salomo gebouwd had.
Een groot deel van de hoogopgeleide en belangrijke inwoners van Juda werd weggevoerd naar Babylonië (1 Kronieken 6:15). Juist in die tijd van ballingschap vormde zich de Joodse identiteit. In deze periode ontstond de Joodse Schrift, zodat het volk in ballingschap hun eigen geschiedenis beter zou kunnen begrijpen.
Nadat de Babyloniërs verslagen waren door de Perzen, mochten de weggevoerde Israëlieten (die nu Joden genoemd werden) terugkeren naar hun thuisland om de tempel te herbouwen (Ezra 6:15). Veel mensen keren terug, maar sommigen blijven in Babylonië wonen. In deze tijd riepen nog meer profeten de Joden op om trouw te zijn aan God.
Dit is het einde van het Oude Testament.
TUSSEN DE TESTAMENTEN
In de tijd tussen het Oude en het Nieuwe Testament werd het gebied waar de Joden woonden veroverd, eerst door de Grieken en daarna door de Romeinen. De Romeinen stelden koning Herodes aan als heerser over de provincie Judea, waar veel Joden woonden.
Veel Joden kwamen in opstand tegen de Romeinse overheersing en sommigen beweerden dat ze daarmee profetieën uit het Oude Testament vervulden. Ook werden veel Joden erg religieus. Zij vonden het in een tijd van buitenlandse overheersing extra belangrijk om zich aan Gods wetten te houden. Deze mensen werden farizeeën genoemd.
HET NIEUWE TESTAMENT
DEEL 4: VERLOSSING
Toen Herodes heerser was, werd Jezus geboren. Hij was de zoon van een jonge maagd, Maria, en haar verloofde Jozef (Lucas 2:1-21), die afstamde van koning David. Toen Jezus ongeveer 30 jaar oud was, werd Hij door Johannes gedoopt (Matteüs 3:16). Vanaf dat moment begon Hij te verkondigen dat het koninkrijk van God dichtbij was. Jezus toonde Gods liefde en macht door veel wonderen te doen, Hij genas zieken en voorzag in de behoeften van mensen. Mensen begonnen Hem te volgen en Hij koos 12 van hen uit om zijn leerlingen te worden. Jezus riep mensen op om hun leven te veranderen en zich aan te sluiten bij het naderende koninkrijk van God (Marcus 1:15).
Maar Jezus werd door de religieuze leiders gearresteerd, omdat Hij beweerde dat Hij Gods Zoon was en door Hem uitgekozen om koning te zijn. Bovendien legde Hij de Joodse wetten vaak op een andere manier uit dan zij. Jezus werd ondervraagd door de religieuze en de politieke leiders. Daarna doodden ze Hem door Hem aan een kruis te hangen (Matteüs 27:33-38). Maar op de derde dag stond Hij op uit de dood (Matteüs 28:6). Jezus was inderdaad Gods Zoon en de door Hem uitgekozen koning. Door Jezus zou God zijn relatie met alle mensen en met de hele wereld herstellen.
Dit verhaal wordt verteld in de eerste vier boeken van het Nieuwe Testament, de evangeliën.
DEEL 5: DE KERK
Toen Hij uit de dood was opgestaan, verscheen Jezus een paar weken lang aan veel mensen. Tien dagen nadat Hij naar God de Vader in de hemel gegaan was, werd de heilige Geest tijdens het Joodse Pinksterfeest door God over de volgelingen van Jezus uitgestort (Handelingen 2:4). Veel mensen geloofden dat Jezus de koning was die door God was uitgekozen. Zij sloten zich aan bij zijn volgelingen, die al snel bekend werden als ‘christenen’ (Handelingen 11:26).
De volgelingen van Jezus verspreidden zich vanuit Jeruzalem en namen zo de boodschap van Jezus mee, de hele wereld over. Saul, een man die christenen vervolgde, kreeg een visioen van Jezus en werd een leider van deze nieuwe beweging. Later werd hij Paulus genoemd. Hij reisde door het Romeinse Rijk, waar hij kerken stichtte en het geloof van nieuwe volgelingen versterkte door brieven aan hen te schrijven.
DEEL 6: HERSTEL
De Bijbel eindigt met een profetische brief. Christenen worden daarin aangemoedigd om trouwe getuigen van Jezus te zijn in een vijandige samenleving, zelfs als dat hun het leven kost. Ze krijgen ook de belofte dat God zijn plan voor een nieuwe hemel en een nieuwe aarde door Jezus werkelijkheid zal laten worden.
Dit is het einde van de Bijbel. Maar het verhaal gaat verder, want de volgelingen van Jezus verspreiden zijn goede nieuws in woorden en daden over de hele aarde.

