Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
26 februari 2024Rolinka Klein Kranenburg

Terug naar het begin

Misschien ben je op 1 januari hoopvol aan 2024 begonnen. Of misschien begon je kwetsbaar of onzeker en hoopte je alleen maar dat je staande kon blijven. Hoe is het jaar tot nu toe voor jou geweest? En hoe zal het verder gaan? Ooit was er dat allereerste begin, toen de mens net geschapen was. Hoe het toen verder ging, vertelt Genesis 3:1-24.

1Van alle in het wild levende dieren die de HEER God gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Heeft God werkelijk gezegd dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ 2‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ antwoordde de vrouw, 3‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’

Genesis 3:1-3NBV21Open in de Bijbel

Het is een fascinerend verhaal, bomvol symboliek, wijze lessen en inzichten. In het paradijs was het leven goed. Maar de wereld van nu is verre van paradijselijk. We hebben er een zooitje van gemaakt. En dat zou, zegt de traditionele uitleg van dit verhaal, allemaal begonnen zijn door de vrouw die toegaf aan de verleiding van de slang. De zondeval.

Ik vind dit een te gemakkelijke en ook denigrerende uitleg. Zo van: ‘Luister niet naar je vrouw, want dan word je het paradijs uitgezet.’ Ik nodig je uit om anders naar dit verhaal te kijken.

Die magische boom

Die magische boom van ‘kennis van goed en kwaad’ staat daar in de tuin, stil en zwijgend in het midden. En ja, zodra je hoort dat iets ‘niet mag’, wordt die boom nog magischer dan hij al was. Een boom ‘om verstandig te worden’, zegt de Statenvertaling. Zou de mens in zijn oerversie dan geen verstand gehad hebben? Het verhaal suggereert dat de mens in zijn oerversie puur en onbevangen was, zonder oordeel of mening, levend in het moment, net als de dieren, instinctief en intuïtief.

Als je van die boom eet, zegt het verhaal, zul je alles begrijpen. Je zult zijn ‘als God zelf’. Maar: wát zul je dan begrijpen?

Dat kan twee kanten op gaan. Eén: Als je van die boom eet, wordt alles om je heen en ook jijzelf beoordeeld. Het goede, het moreel goede, én het kwade. Dat werkt meteen heel belemmerend. Want je faalt als mens jammerlijk om altijd meteen het goede te kiezen. De verleidingen zijn talrijk, zogezegd. En ondertussen onderwerp je jezelf en anderen constant aan het morele oordeel ‘goed’ of ‘slecht’. Heel vermoeiend maar heel herkenbaar. Bedenk maar eens hoeveel keuzes je dagelijks maakt en hoe je dat doet. Hoe vaak ‘vinden we er wat van’ – van onszelf en van anderen. En dat oordeel is lang niet altijd opbouwend. Stel dat God de mens voor die kennis wilde bewaren: ‘Doe maar niet, eet daar niet van. Want zodra je dat doet, heb je te dealen met goed en kwaad, met een oordeel – al dan niet terecht.’

De tweede optie vind ik logischer, gezien het verhaal. Dan vatten we goed en kwaad niet moreel op. Nee, we vatten ‘goed’ op als: vreugdevol, gelukkig, tevreden, de moeite waard, vol van hoop en vertrouwen. Je zou kunnen zeggen: een leven zoals God het bedoelde voor de mens, in verbinding met het Goede, met God.
‘Kwaad’ is dan: droevig, onderdrukkend, vernietigend, pijnlijk, pijnigend, wanhopig en uitzichtloos. Een leven uit verbinding met God. Of zelfs: een gekozen leven zonder God.

Nu vertelt Genesis 3 dat de slang het zo draait, dat er een verbod op die boom lag: het was verboden om ervan te eten. Maar dat staat er niet. De tekst zegt: je mag alles eten, maar niet van die boom in het midden. Als je daarvan eet, zul je sterven. Doe dat maar niet. De slang zet het wat sterker aan, om de vrouw het idee te geven dat het absoluut niet mag. Daarmee maakt de slang van God een boeman. Als we daarin meegaan missen we dus Gods beschermende, liefdevolle kant: ‘Doe dat maar niet mens, dat heeft grote gevolgen.’

Vrijheid

Maar hoe zit dat: als God al wist dat die zondeval zou komen, waarom heeft Hij die dan niet voorkomen?
Voor een antwoord op die vraag moeten we eerst terug naar het ontstaan van het boek Genesis. Dat werd waarschijnlijk geschreven toen de Israëlieten in ballingschap leefden. Ze vertelden elkaar de verhalen over hun geschiedenis en hun God, en over waarom alles is zoals het is. Waarom kruipt de slang op z’n buik, waarom is baren pijnlijk, waarom is het mensenleven eindig? De verhalen uit Genesis willen dus iets uitleggen over God, mens en wereld.

Had God die ‘zondeval’ kunnen voorkomen? Vast wel. Maar dat is dus niet gebeurd. De Bijbelschrijver wil daarmee vertellen dat de mens een vrije wil heeft. Hij heeft een keuze. En dat heeft God zo gewild, zo is de mens geboren uit Gods hart. God maakte geen onwillige onderdanen, maar mensen met wie een levende relatie mogelijk is. Liefst binnen zijn bereik, liefst zonder dat wij mensen weet hebben van geluk én ellende. Want als we dat wel weten, hebben we daarmee te dealen. Dus: ‘Doe maar niet’.

Teder en liefdevol

God ‘waait’ door het paradijs, op zoek naar de mens, en ontdekt dat er iets veranderd is. De onbevangenheid lijkt weg. Er hangt iets in de lucht van een zelfbewust weten. De mens heeft zijn verstand gevonden. God zoekt hem: ‘Mens, Adam, waar ben je?’ En God hoort van Adam waar Hij al bang voor was: ‘Ik heb me verstopt. Toen ik U hoorde werd ik bang, want ik was naakt.’

Dat gebeurt er, als je weet hebt van licht én donker. De veiligheid van alleen het goede is er niet meer. De mens weet nu dat het ook ánders kan, dat hij kwetsbaar is, dat leven ook buiten Gods bereik kan zijn. Daarvoor kan hij kiezen. Dat is groots én beangstigend.

Het paradijs is als het ware omgevormd tot de wereld die wij kennen, met alle lelijkheid en kwaad.
Gelukkig stopt het verhaal hier niet. Er volgt iets dat teder en liefdevol is: God maakt kleding van dierenvellen voor de man en de vrouw. God zelf bedekt hun naaktheid met een beschermende laag. Hij neemt de angst weg, voor hun eigen naaktheid en kwetsbaarheid – en voor die van de ander.

‘Liefde van mijn leven’, zoiets hoor ik God zeggen, ‘Ik weet dat jij, mens, kunt kiezen of je binnen of buiten mijn bereik wilt zijn. Ik zoek je elke dag en vraag: Waar ben je. Ik kleed je met liefde om je angst weg te nemen. Om je te laten voelen dat je bij mij hoort. Mijn mensenkind, waar ben je? Je hoeft niet bang te zijn. Ik ben bij jou.’

Rolinka Klein Kranenburg, Pionier-predikant in Amersfoort Vathorst

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.12
Volg ons